De stem-machine
Het bij koninklijke boodschap van 28 december 1964
bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende
wetsontwerp no. 7940 tot wijziging van de Kieswet
en de Gemeentewet heeft het karakter van een „ver-
zamelontwerp". Het beoogt tegemoet te komen aan
vele in de loop der jaren geuite wensen. Een daarvan
is het openen van de mogelijkheid tot het bij de
verkiezingen gebruik maken van stemmachines. Een
afzonderlijke paragraaf „Van de stemmachines" zal
aan hoofdstuk I van de Kieswet worden toegevoegd.
In de door de raad of krachtens diens machtiging
door burgemeester en
wethouders aan te wij
zen stembureaus zal, in
plaats van stembiljetten,
van stemmachines ge
bruik kunnen worden
gemaakt. Alleen door
de Minister van Binnen
landse Zaken goedge
keurde machines zullen
mogen worden gebruikt.
De belangrijkste eisen
waaraan een machine moet voldoen om voor goed
keuring in aanmerking te kunnen komen zijn in het
wetsontwerp opgesomd. De strekking van deze eisen
is: bedrijfszekerheid van de machine; een zo een
voudig mogelijke bediening; waarborging van het ge
heime karakter van de stemming; uitsluiting van de
mogelijkheid van frauderen door de kiezers of de leden
van het stembureau. De minister kèn ook op andere
gronden dan het niet voldoen van de machine aan de
in het wetsontwerp gestelde eisen zijn goedkeuring
aan een machine onthouden. De gemeentebesturen
zullen door raadpleging van de Nederlandse Staats
courant te weten kunnen komen welke machines voor
aanschaffing in aanmerking komen; immers de minister
zal verleende goedkeuringen door middel van dit pu-
bliciteitsorgaan openbaar moeten maken. Het wetsont
werp bevat tevens voorschriften welke er op zijn ge
richt de nodige instructie van de ongeoefende kiezers
in het gebruik van de stemmachine te garanderen.
Mede naar aanleiding van de op 17 juni 1964 gehouden
„proefstemming" hebben de dagbladen in ruime mate
aandacht gevraagd voor de vele voordelen die ook
aan deze mechanisatie verbonden zouden zijn. Dit
deed ook de secretaris van de Kiesraad in een door
hem geschreven artikel, opgenomen in het in augustus
1964 verschenen nummer van „Nieuw Europa". Bij
lezing van dit artikel vraagt men zich echter af of de
schrijver door ongeoorloofd generaliseren en door
overdrijven zijn doel niet voorbij is geschoten. In dit
verband slechts één citaat: ,,De kiezer zal er nu (dat
is: na invoering van de stemmachine) eindelijk zeker
van kunnen zijn dat zijn stem terecht komt bij de
partij en de kandidaat zijner keuze." Tegen deze in
sinuerende uitspraak tekent de heer H. Burgier in het
Weekblad van de Nederlandse Bond van Gemeente
Ambtenaren protest aan. En hij doet zulks niet op
vage gronden maar aan de hand van het in de Han
delingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
1e vergadering 5 juni 1963, blz. 4, 5 en 6, opgenomen
verslag van de commissie tot onderzoek van de geloofs
brieven der tot lid der Tweede Kamer benoemd ver
klaarden. Ook uit dit stuk hier een citaat. „Er is dus
ook geen aanleiding, om aan de juistheid van deze
gegevens en daarop komt het voor de vaststelling
van de uitslag der verkiezingen aan te twijfelen."
Of de machine op korte termijn de traditionele manier
van stemmen zal verdringen lijkt, zeker op dit moment,
nog dubieus. Voor Nederland, met zijn 10.000 stem
bureaus, zal volledige overgang op de stemmachine
een kapitaalsinvestering van 60 miljoen gulden
noodzakelijk maken. Voor de gemeenten, thans extra
gehandicapt door het leningsplafond, geen kleinigheid!
Invoering van de stemmachine lost voor gemeenten die
daarmee tobben het probleem van het adequaat „be
mannen" van de stembureaus niet op. Immers of er
machinaal dan wel op de traditionele wijze wordt ge
stemd, de per stembureau benodigde bezetting blijft
gelijk. Ook het aantal vereiste stembureaus kan door
mechanisatie blijkbaar niet noemenswaard worden
teruggebracht. Bij de gehouden „proefstemming" is
n.l. wel gebleken, dat het tempo niet wordt bepaald
door de machine maar door de activiteiten van de
leden van het stembureau. Verder dient bij het bepalen
van het aantal stembureaus er terdege rekening mee
te worden gehouden, dat de kiezers geen onredelijk
grote afstanden zullen moeten afleggen om hun stem
te kunnen uitbrengen.
Tot slot nog dit. Een geleidelijke invoering van de
stemmachine heeft het grote bezwaar, dat één van de
belangrijkste aangevoerde voordelen, n.l. het op een
vroeger tijdstip beschikbaar zijn van de einduitslag,
komt te vervallen. Immers dat tijdstip zal alsdan be
paald blijven door de nog niet gemechaniseerde stem
bureaus.
Zij die in deze de verantwoordelijkheid dragen zullen,
als steeds bij beleidsbeslissingen, ook bij het zich uit
spreken over het al dan niet mechaniseren van het
stemmen, nog veel hebben te overwegen!
Rond
griffie en secretarie
door
W. Peters
42