uiterst liberale geest in de kerkeraad. Men kon, als de notaris-dichter mr. A. F. Sifflé, tegelijk ouderling, trouw kerkganger en even trouw lid van de Vrijmetselaarsloge en van De Dageraad zijn, en in het gelijknamige tijdschrift artikelen schrijven die daarin allerminst misstonden. Niette min ontstond er gaandeweg in verscheidene families zowel van de hogere als van de handel- en nering- drijvende burgerij een zekere onverschilligheid tegenover de kerk, die een enkele maal zelfs op vijandigheid uitliep. De spreektrompet van deze liberale Middelburgers was de Middelburgsche Courant, een der oudste kranten van ons land, van 1853-1874 geleid door de directeur-eigenaar Hen drik Paulus Abrahams (1825-1909), die tegelijk de redactie voerde. Abrahams was een uitstekend journalist, een man van een grote eruditie, die zijn gedachten in een welverzorgde stijl wist weer te geven en die bovendien uitstekende krachten aan zijn blad wist te verbinden voor vaste rubrieken of incidentele medewerking. Hij was een vooruitstre vend liberaal; zijn krant was de eerste die, in januari 1865, de spelling van De Vries en Te Winkel invoerde, maar wat belangrijker is: onder alle provinciale bladen was er geen dat zoveel plaats ruimte beschikbaar stelde aan literair en algemeen cultureel nieuws als de Middelburgsche Courant. Alle grote gebeurtenissen op geestelijk gebied zo wel in het eigen land als daarbuiten werden be sproken, of het nu een oratie van Opzoomer, een boek van Renan, een kunsfcongres of de Londense wereldtentoonstelling van 1862 was. En zo was de Middelburgsche Courant mét de Utrechtsche de enige die de Minnebrieven, in 1861 verschenen, met waardering besprak. „Zelden lazen wij een boek dat zoo spreekt, zóó de verbeelding en het hart aangrijpt", schreef de anonieme recensent mis schien Abrahams zelf in het nummer van 5 sep tember. Multatuli zond de bespreking naar zijn (eerste) vrouw en vestigde haar aandacht op de reserve die beide kranten, ondanks hun waardering, maakten „en daardoor juist bewyzen wat de mid delburger zegt: „de dag is nog by lange niet aan gebroken dat men zich durft neerzetten tot het rustig opmaken der conclusiën". Er waren twee groepen Middelburgers waarvan men mocht verwachten dat ze het woord van Multatuli met aandacht en zelfs met instemming zouden beluisteren. De eerste was die van een kring van de middenstand; hun zoons zouden straks de in 1865 opgerichte R.H.B.S. bevolken. Men vond ze in de Middelburgse afdeling van de Maatschappij V.W. en het middelpunt van deze kring was een kwart eeuw lang Kornelis Baart. Over hem en zijn dochters, in 't bijzonder over de jongste van deze, Eiize Baart, die in Multatuli's Vorstenschool de rol van Hanna speelde, spreken we later afzonderlijk. De tweede was een veel kleinere kring van beter gesitueerden en ook cultureel hoger staande Mid delburgers, tussen wie onderlinge vriendschapsban den bestonden en waarvan meer dan een in later jaren tot het socialisme zou toetreden of in het randgebied ervan zou verkeren. Dat er onder de arbeiders vóór de laatste jaren van de eeuw be langstelling voor Multatuli zou hebben bestaan is daarom onwaarschijnlijk, omdat zij volkomen bui ten elke vorm van cultuur stonden, niet of nauwe lijks lezen of schrijven konden en op geen enkele wijze in de gelegenheid waren zich met de ideeën van Multatuli vertrouwd te maken. Natuurlijk heeft Multatuli vooral invloed gehad door zijn boeken. Maar bovendien heeft hij een aantal keren in Zeeland gesproken voor een ge hoor waarvan men aannemen kan dat het door de lectuur al rijp gemaakt was voor zijn denkbeelden. Multatuli spreekt in Goes De eerste keer dat Multatuli in Zeeland sprak was op 1 mei 1875, een zaterdagavond, in Goes. We bezitten een uitvoerig verslag van deze spreek beurt in de Middelburgsche Courant van 4 mei d.a.v. Er blijkt uit dat enkele vrienden en vereerders hem hadden uitgenodigd naar Zeeland te komen, waarbij men aan Goes waarschijnlijk als de meest centraal gelegen stad de voorkeur had gegeven boven Middelburg. De kleine zaal waar Multatuli sprak was „zoo propvol, als haar zeker slechts bij zeldzame gelegenheden te beurt valt", schreef de verslaggever. Klokslag half acht baande de spreker zich een weg door de menigte. „Hoe!" roept de verslaggever uit, „was die stemmig in het zwart gekleede, magere, ziekelijk uitziende, oude man, die daar met de hand op de borst naar adem stond te hijgen, en door zijne houding de toegevendheid der toehoorders scheen in te roepen, de gevreesde, de Samson, die zoovele tempels in Nederland ter aarde had doen storten?". Met een zwakke, onvaste stem begon hij te spreken over Idee 114: Elke deugd heeft onechte zusters, die de familie schande aan doen. „Was het ophalen der oudbakken aardigheid, a propos van weldadigheid, van de sokjes voor behoeftige negerkindertjes, Multatuli's geest wel waardig?" merkte de verslaggever op. De hele voordracht werd beheerst door een zeker gevoel van gejaagdheid, omdat vele toehoorders nog met de trein van 10.8 naar Middelburg terug moesten. Multatuli had nog geen half uur gesproken toen zijn horloge al voor de dag kwam, en tenslotte sprak hij bijna met het uurwerk in de hand. De be schouwingen die hij over de politiek ten beste gaf moesten afgebroken worden, omdat de tijd drong. Niettemin waren er „warme toejuichingen" en bo vendien bood Mr. J. de Witt Hamer uit Middelburg Multatuli een prachtexemplaar aan van Dante, ge ïllustreerd door Gustave Doré. Het verslag is min of meer sarcastisch; de schrijver voelde zich ken nelijk wat teleurgesteld. „In plaats van verachting reikt hij ons de hand". Het zou bijna drie jaar duren voordat Multatuli weer in Zeeland kwam. Bittere noodzaak dwong hem ertoe, van 1878 tot en met 1881 jaarlijks een lezingentournee te houden, om daarmee geld te verdienen dat zijn boeken niet opbrachten. Hij koos er de eerste vier maanden van het jaar voor uit, en sprak soms avond aan avond. Hij woonde in deze jaren met Mimi Hamminck Schepel, zijn twee de vrouw, en hun aangenomen zoontje Wouter eerst in Wiesbaden en sinds 1881 in een eigen huis in Nieder-lngelheim. Uit de brieven die hij aan Mimi schreef, weten we hoezeer deze lezingen en 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 7