dat jaar vestigde ze zich in Zierikzee in het huis
Schuithaven A 299 (nu no. 6), met een kleinzoon en
een kleindochter, met wie ze in juli 1879, dus precies
twee jaar later, naar Den Haag vertrok. „Mevrouw
Houwer was allerhartelijkst", schreef Multatuli op
4 maart uit Zierikzee, „maar tot m'n smart bemerkte
ik dat ze sedert Delft is achteruitgegaan. Straks ga
ik bij haar koffiedrinken". Hij had haar nl. een half
jaar eerder, in september 1877, in Delft ontmoet. De
volgende dag schreef hij aan Mimi, nu weer uit
Rotterdam: „Best thuisgekomen van Zeeland! Nooit
was ik ergens aangenamer dan te Zierikzee! Ik wil
de familie Mulock Houwer weerzien en ook mijn
mevrouw Houwer. Voor 't eerst van dezen hee-
len tour heb ik met genoegen gelogeerd en gereisd.
Ook te Middelburg bij Mr. de Witt Hamer. De har
telijkheid die ik ontvangen heb is niet te beschrijven
Bij den heer Mulock H. (zwagers' zoon van
mevr. M.H.) heb ik....". De rest van de brief ont
breekt. Deze neef van Multatuli's vriendin was Hen
ri Guillaume Mulock Houwer (1825-1888), wijnkoper,
wethouder en voorzitter van de vrijmetselaarsloge
„De Ster in 't Oosten". Hij was getrouwd met Cor
nelia Hoogenboom (1826-1905), en woonde op de
Oude Haven D 483 (nu no. 20). Omdat het huis een
souterrain had, waardoor de hooggelegen huis
deur alleen met een viertredige stenen trap te be
reiken was, heette het in de familie „De Trapjes".
Aangezien mevrouw Mulock Houwer-Sijrier klaar
blijkelijk minder ruim behuisd was, logeerde Multa
tuli bij hen toen hij enkele weken later opnieuw in
Zierikzee was, nu om er, op dinsdagavond 26 maart,
in de Concertzaal te spreken. Het onderwerp was
de horror vacui in verband met poëzie en wijsbe
geerte.
„Het optreden van Multatuli", schreef de Zierikzeesche Cou
rant van 20 maart, „is, ongetwijfeld het evenement dezer week.
Dinsdagavond sprak hij in de Concertzaal voor een vrij talrijk
publiek. Wij zijn buiten staat een verslag van de voordracht
te geven, en moeten ons ook van critiek daarover onthouden.
Eenigszins samenvattende wat de verschillende indrukken waren
die we van verschillende personen opvingen, die den genialen
man gehoord hebben, meenen we te kunnen constateeren, dat
niemand zich de(n) gang naar de zaal heeft beklaagd.
Al heeft ook niet ieder zich gesticht, gevleid of veel wijzer
gevoeld na den ongewoon rijken vloed van denkbeelden
en opmerkingen naar aanleiding van „Poëzie en wijsbegeerte"
door Multatuli ten beste gegeven: genoten hebben allen die er
waren; de een als Multatuliaan, de ander als waardeerende
't geen er goed en verheven in gezegd wordt onverschillig wie
't zegt, een derde als bewonderaar van 't genie, kortom elk op
zijn wijs. Het daverend applaus dat de spreker ten deel viel
bewees dat het gehoor niet onvoldaan was. Naar we vernamen
van personen, die Multatuli meer gehoord hebben, was hij
ditmaal bijzonder en veine en heeft hij ditmaal meer succes
gehad dan nog ooit met vroegere voordrachten".
Ook in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 28 maart
verscheen een verslag van de lezing, enigszins uit
voeriger en zakelijker, al begon ook dit met te con
stateren dat een geregeld verslag bijna onmogelijk
was, „daar de gedachten zich menigmaal bij den
Spreker als het ware verdringen en hij van het
eigenlijke onderwerp telkens afdwaalt op ver
schillend gebied; men moet zijne eenvoudige en
met overtuiging voorgedragen improvisatiën hoo
ien, om te gevoelen dat de gekozen vorm indruk
maakt". In het volgende nummer van de Zierikzee
sche Nieuwsbode (van 30 maart) verscheen als in
gezonden stuk een brief van de Zierikzeese predi
kant Willem Bax (1836-1918), die zich in 1897 als
eerste predikant bij de S.D.A.P. zou aansluiten. Bax
was vol bewondering voor de overrijke rede van
Multatuli, naar wie hij met heel de zaal geboeid
geluisterd had. Enkele beweringen van de spreker
hadden hem echter pijnlijk getroffen: met name wat
hij over de godsdienst en het Christendom en in 't
bijzonder ook over de modernen, waartoe ds. Bax
behoorde, gezegd had. „Dat men andersdenkenden
bestrijdt, is geoorloofd, is plichtmatig. Maar dat
men andersdenkenden in een ongunstig daglicht
stelt, zonder zijn bewering te bewijzen, dat achten
we ten eenenmale ongeoorloofd. En dat heeft Mul
tatuli gedaan. De modernen toch werden geken
schetst als schipperaars, een woord, dat zeer zeker
eene ongunstige betekenis heeft, 't Is waar, wij mo
dernen trekken ons die beschuldiging niet aan.
Want wie ter wereld kan ons het recht ontzeggen,
om te luisteren naar de stem van het godsdienstig
gevoel, die te luider spreekt, naarmate we natuur
en geschiedenis beter leeren kennen; en toch tege
lijkertijd ook in de wetenschap der godsdienst van
dezelfde beginselen uit te gaan, die worden ge
huldigd in de moderne wetenschap in het alge
meen? Multatuli noemde dat schipperen, maar hij
bleef in gebreke, gronden voor deze nieuwe ziens
wijze bij te brengen". Daarop antwoordde, opnieuw
in een ingezonden stuk, in de vorm van een brief
aan de „Vereerde Multatuli", een Zierikzeeënaar
die zich „Uw vriend, dr. S." noemde. Er was destijds
maar één Zierikzeeënaar die zich zo noemen kon,
en dat was dr. P. Schuringa, leraar in de wiskunde,
mechanica, natuurkunde en kosmografie. De schrij-
E. L. Mulock Houwer-Sijrier
5