belangrijkste middelen van be
staan. Zij bieden alle een goed
uitgangspunt voor expansie. Het
beschikt onder andere over een
nieuwe U.L.O. en een nieuwe
lagere school, een nieuw riole
ringssysteem met persleiding
naar de Westerschelde en een
nieuw bejaardentehuis. De
dorpskern wordt gesaneerd.
In voorbereiding zijn de aanleg
van een industrieterrein, uitbrei
ding van de bestaande scholen,
een plan voor een motel, zwem
bad en kanovijver en een voor
de bouw van een gymnastiek
lokaal met een sporthal.
•k
Sint Maartensdijk met 2.690 in
woners is secundaire ontwikke
lingskern. Bij het hoofdstuk in
dustrie bleek hoe succesvol de
industrie-ontwikkeling is ge
weest. Daarmee werd tevens
compensatie verkregen voor de
uitstoot van agrariërs ten ge
volge van de herverkaveling op
Tholen. Het aantal werknemers
waarmee de industrie in de ko
mende jaren zal groeien wordt
berekend op ongeveer 100 per
jaar. Voor het gehele eiland,
dat relatief het grootste pendel-
gebied van Zeeland is, is het te
wensen dat de kernaanwijzing
gehandhaafd blijft.
De aanleg van een 20 ha groot
industrieterrein wordt voorbe
reid. Door het hoge percentage
van 35 a 40 aan krotwoningen
en de noodzaak kaderpersoneel
aan te trekken is er naar ver
houding een grote woningbe
hoefte. Dit jaar begint waar
schijnlijk de bouw van 100 ratio-
bouwwoningen, maar de toe
wijzingen moeten worden ge
continueerd.
Het gemeentebestuur streeft
naar verbetering van het woon
klimaat. Verschillende scholen
zijn al vernieuwd en sedert 1956
is er een zeer goed lopende
L.T.S. Een openbare lagere
school moet nog worden ver
nieuwd en men streeft naar een
middelbare school.
In uitvoering is een project tot
vergroting van de sportaccom
modatie. Nog in 1965 hoopt
men te beginnen met de bouw
van een dorpshuis dat tevens
voor zaalsporten geschikt zal
zijn. Aan een instructiebad be
staat grote behoefte.
Er worden plannen uitgewerkt
voor de verbetering van de
voorzieningen aan het kleine
strand met een eventueel zwem
bad. Staatsbosbeheer is begon
nen met bebossing van een stuk
van de afgedamde Pluimpot.
Het gehele schiereiland hoopt
op een vaste verbinding met
Zuid-Beveland door middel van
een secundaire dam. De streek
is overigens door provinciale
en herverkavelingswegen veel
beter dan vroeger ontsloten.
Onze werkhypothesen leiden tot de volgende afgeronde toeneming van 1965-1975.
Kanaalstad Walcheren met 40.000 tot 100.000
Terneuzen met 22.000 tot 40.000
Goes met 10.000 tot 26.000
Zierikzee met 2.500 tot 10.000
Sas van Gent met 2.000 tot 7.000
De overige zes genoemde gemeenten met 10.000 tot 35.000
De totale groei is met 86.500 tot 218.000
Er resteert dan een „groeireserve" van 11.500, die deels een speling voor de grotere steden inhoudt,
deels een expansiemogelijkheid van het platteland (de cijfers van Goes zijn door ons hoger geschat dan
volgens de visie van het gemeentebestuur).
Nogmaals zij er op gewezen dat dit aantal voorbeeld-gemeenten met naar verhouding grote vraag
stukken gemakkelijk kan worden vergroot. Het ging ons om het assortiment van problemen. Het is te
betreuren dat de gemeenten die de sprongsgewijze ontwikkeling ten slotte moeten dragen en waar
maken financieel hiertoe niet in staat zijn. Van het stagnerende tijdperk van voor 1960 tot de snelle
expansie nadien en de verwachte versnelde ontwikkeling tot voorlopig 1975 zijn de stappen zeer fors.
Wij citeren enige passages uit een gezamenlijke brief van de gemeenten Goes, Middelburg, Terneuzen,
Vlissingen en Zierikzee aan de minister van binnenlandse zaken van 31 maart 1965.
De begrotingstekorten voor 1965 lopen uiteen van 300.000,tot 500.000,voor Zierikzee is het
350.000,I De steden vervullen een centrumfunctie die extra uitgaven nodig maakt. Deze centrum
functies krijgen nog meer gewicht als men bedenkt dat een grote stad in Zeeland ontbreekt. Daarmee
drukt een relatief zwaardere last op de betrokken gemeentebesturen dan elders het geval is. De tot
voor kort statische gemeentehuishoudingen zullen wat betreft het ambtenarenkorps, de behuizing, de
riolering, de wegen, de verlichtingen en dergelijke een grote achterstand moeten inhalen. De instand
houding van historische verworvenheden vraagt grote offers. Het sociale en culturele woon- en leef
klimaat moet worden vernieuwd.
Duidelijk komt naar voren dat hier wellicht het grootste knelpunt ligt voor de toekomstige expansie rond
het Westerscheldebekken waarvan in regeringsnota's overigens steeds zulk een fraai perspectief is ge
schetst. Aan infrastructuursubsidies ontbreekt het niet, maar zij hangen helaas in de lucht als de finan
ciële basis bij de gemeenten ontbreekt. Een werkelijk nationaal en regionaal ontwikkelingsplan zou
moeten beginnen met op dit punt ruimte te scheppen, al zal dan natuurlijk een keuze moeten worden
gemaakt.
176