zijn verkommerd en verkrot. Wie zou de sanering hebben gedragen van de oude steden als zij niet het hart zouden kunnen worden van een groter geheel? Of moesten zij statische en versteende cultuurreservaten worden? Tot ver buiten ons land heeft de toerist onze wateren en stranden ontdekt. Zelfs wie fatalist is zal moeten erkennen dat Zee land zijn accommodatie wel koortsachtig moet uitbreiden. Er is nog veel meer. Ruimere en kortere wegen komen er pas als het verkeer vastloopt en een vaste verbinding als de streek in betekenis groeit. Hoe prachtig ook de ponten zijn, wie wachten moet is niet tevreden gesteld door de kop koffie geserveerd door een boerendeerne die trouwens alleen in slechte streekromans pleegt te verschijnen. Na de rampen van 1944/'45 en 1953 kon het platte land niet worden gerestaureerd, alsof de boer niet mee zou moeten in het moderne produktieproces. En weer: waar is het einde? Is men eenmaal op weg dan vraagt een woningfabriek om een grote produktie, dus om veel meer inwoners en de elek triciteitsvoorziening om grote afnemers om de ta rieven te verlagen. En het miljardenplan dat naar de delta is genoemd eist weer andere aanvullende projecten. Over de sociaal-culturele begeleiding kunnen wij kort zijn. Een nieuwe schouwburg of sporthal vraagt om een groeiende bevolking. De klompen dans is hier nooit autochtoon geweest, Zeeuw en „import" stellen hogere eisen. Slechts in een opzicht moeten wij de klagers tege moetkomen, maar dan op een positieve wijze. Wat wij schreven over het nieuwe cultuurlandschap en over de planologie moet zeer ernstig worden ge nomen. Het ergste wat wij kunnen doen is ons na geslacht een cultuurwoestijn nalaten. Men mag dit alles de roeping van Zeeland noemen, maar dat is een groot woord, dat wij liever zouden willen vervangen door een begrip dat de inspanning en de wil van de Zeeuwen aanduidt. Zij zullen er ho pelijk toe leiden dat ook Zeeland gaat meetellen en ruimte schept voor de benauwdheid van een snel overbevolkend land. 190

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 146