J. SC
V
SP
Het aantal sportbeoefenaren, de beschikbare accommodaties
en de omvang van het technisch kader zijn voor het opmaken
van een inventarisatie van de sport onmisbare gegevens. Welk
fenomeen in het kader van dit vervolg-artikel aan de orde is,
kan uit het navolgende worden afgeleid. De Nederlandse
Sportfederatie heeft onlangs de resultaten gepubliceerd van
een onderzoek naar het aantal in verenigingsverband georga
niseerde sportbeoefenaren in 1963. Na enig gereken blijkt
o.a., dat de bijna anderhalf miljoen leden van sportverenigingen
tussen 6 49 jaar 18,8% van het totaal aantal inwoners in
deze leeftijdsgroep vormen. Teneinde voor Zeeland bruikbare
vergelijkingsmogelijkheden te verkrijgen, zijn de gegevens
van de N.S.F. en de overzichten van de sportaccommodaties
en vrije-tijdsbesteding 1963 van het Centraal Bureau voor de
Statistiek tot enkele tabellen uitgewerkt. Een geheel juiste in
terpretatie van de gegeven aantallen is moeilijk. Enerzijds heb
ben we te maken met een aantal dubbeltellingen, anderzijds
zijn alle niet bij de N.S.F, aangesloten organisaties 319.058
leden, excl. de denkspelers) en de niet georganiseerde sport
beoefenaren in het totaal niet begrepen. Met de nodige voor
zichtigheid kan worden aangenomen, dat het totaal aantal
regelmatig de een of andere tak van sport beoefenende per
sonen zeker ver boven de anderhalf miljoen gesteld kan wor
den. Volgens het C.B.S. doet 67 van de 12 25 jarigen
aan sport. Van dit aantal is 34 in verenigingsverband
georganiseerd.
Regionale vergelijkingen
Groningen, Friesland en Drente liggen met respectievelijk
28,8 33,7 en 30,2 ver boven het landelijk gemiddelde
van 18,8 Zeeland, Brabant en Limburg komen met respec
tievelijk 15,7 13,5 en 12,7 van de totale bevolking in
de vermelde leeftijdsgroep aan sportbeoefenaren beduidend
onder het gemiddelde.
De drie meest beoefende sporten, t.w. voetbal met 471.798
leden, gymnastiek met 262.616 leden en schaatsen met 189.500
leden, tellen totaal 63,2 van het totaal aantal georganiseerde
leden. Voor een iets gedifferentieerder beeld zijn voetbal en
gymnastiek aan de basis, schaatsen aan de top aangegeven.
Indien de schaatssport buiten beschouwing blijft, komen de
provincies Groningen, Friesland, Drente, Utrecht en Noord-
Holland ruim boven het gemiddelde van 16,6 Zuid-Holland
schommelt hier rond, terwijl Overijssel, Gelderland, Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg met respectievelijk 15,9 15,3
14,1 13,3% en 12,7% onder het landelijk gemiddelde
blijven.
Afgezien van de schaatssport zijn de verschillen tussen de drie
noordelijke en de drie zuidelijke provincies vooral te verklaren
uit het grote verschil in aantal leden van de watersportver-
64