Uüuuty, aan Uan iflefoayen (m*)
lang daarna schijnt ze gestorven te zijn. Het is
onze meisjes niet allemaal zo best gegaan. Kosten
werd voornamelijk bewonderd om dat snelle reke
nen - een voorbeeld, hoe we graag en gul be
wonderden om kleinigheden en de grotigheden niet
zagen. Zo werd Julius Wolf is hij nog prof. ge
worden? het zat er toen al dik in vooral be
wonderd om de feilloze cirkels, die hij met één
zwaai op het bord kon zetten, wat een finesse, wat
een vaart, wat een beheersing! Hij gaf algebra en
cosmo, voor die sterren enzo had je om de haver
klap cirkels nodig en zo werd het kunstje vaak ver
toond. Zijn strak gezicht van „niks-an!" deed wel
duidelijk blijken, dat hij het zelf óók nogal leuk
vond. Maar hij heeft het ons wél eens een keer ern
stig en to the point verweten, dat we meer respect
hadden voor die cirkels dan voor de hele wiskunde
en alle sterren. Zo is het leven, Julius, als het mens
dom ook eens een keer iets goeds doet, is het altijd
om dwaze redenen en op de verkeerde plek.
Broeder, ik moet ophouden. Terwijl we bakker de
Wolf op het hoekje van de Spanjaardstraat nog
niet ééns hebben gegroet, nóch de roombroodjes
van Grootheest of de bolussen van bakker Frelier
in de Gistpoort (linkerpoot), die beslist de beste
waren. Voor twee cent! Maar ik moét stoppen, de
brief wordt te lang en de voornaamste goden heb
ben nu toch wel hun beurt gehad. Neem het over
en bewijs me de ontoereikendheden van de Dom-
burgse visie! Je kan het niet, want je had bijna
allemaal andere goden. Goden schemeren snel,
godenschemering is een continu zaakje. Weet je
overigens waar het óók en lelijk schemert in deze
dagen? Op Westkappel! Ik ben er pas nog ge
weest en heb er een bulldozer gezien, gevaarlijk
dicht bij de gemene weide, heette dat niet de
vrone? Wel, het wachten is nu nog op een Butlin-
camp. Zie, zoiets zal Domburg nu nooit doen! Met
superieure groetenissen,
ie
Domburg, mei 1964. v. S.
Amice van Schagen,
De grenzen tussen ons zijn nog betekenisvoller
dan ik bij het begin van onze correspondentie
al dacht. We hebben ze in onze eerste brieven
al gesignaleerd en nu merk ik, dat er in onze laat
ste nóg een opduikt. Ik voor mij dacht, dat jij en ik
in deze epistels het meest onverzoenlijk, het gron
digst gescheiden zouden blijken door de tegenstel
lingen tussen Hoera! mijn Westkappel ach! jouw
Domburg; tussen onze zo verschillende dorpen
waarvan geen enkele doordenker kan begrijpen,
dat een en hetzelfde eiland er ooit tegelijkertijd
plaats voor heeft kunnen bieden. Ik meende, dat
wij vooral fundamenteel gescheiden zouden blijven
door het verschil tussen stoere dijkwerkerskracht
bij ons en slim pensionhoudersbeleid bij jullie,
tussen ons mannelijk grauw bazalt en jullie verwijfd
natuurschoon van bloempjes en blaadjes, tussen bij
jullie hef onderworpen vleien van voorname bad
gasten om er aan te verdienen en bij ons het eer
lijk stenengooien om hen te raken.
Nu blijkt mij echter uit je beeld van onze H.B.S.,
dat het verschilletje tussen onze leeftijden én het
feit, dat jij naar de leraren vanuit een hoogintellec-
tuele 5de, ik slechts vanuit een kinderlijke 3de
klas kon kijken, al een evenzeer betekenisvolle
scheiding betekent. Welk een verschillende Wereld
beelden werden daarvan het resultaat! Ik herken
het jouwe nog nét.... maar hoe anders is het mij
ne! Toen Menelaos en een onecht kind van Hector
later nog eens correspondeerden over Troje, moe
ten zij op een dergelijk groot visieverschi! gestoten
zijn. Ze moeten zo nu en dan nauwelijks hebben
kunnen geloven, dat ze het over dezelfde stad had
den. Het moet, denk ik, een interessante want ont
hullende briefwisseling voor hen geweest zijn.
Want jóuw visie was voor mij óók opvallend ont
hullend en interessant. Een jongen uit de 5de heeft
scherp gekeken, een jongen uit de 3de heeft daar
1/2 eeuw later nog van geprofiteerd.
Slechts gedeeltelijk waren jouw leraren ook mijn
leraren, maar gefascineerd heb ik de vruchten ge
plukt van je critische blik en gestaard in je Goden
schemering; getroffen was ik door het opnieuw
schemeren van Neus, Snert, Kubus, Ome en Roel.
Mijn eigen herinneringen halen daar niet bij. Ze
zijn veel kinderlijker. Ome's mooi sociaal streven is
bijvoorbeeld nauwelijks tot mij doorgedrongen; het
enige wat ik me daarvan herinner, was, dat hij de
klas, in een geschiedenisles over de Beeldenstorm-
gruwelen door „het lagere volk" overal, in het boek
het woordje „lagere" deed doorstrepen, dat Frans
Elout toen zei „Maar meneer, het was dan toch ook
71