Wesi-Vlaanderens ekonomische groei 1954/1964
oord in het bezit van een folder komt. Deze folder aienr veel
meer inlichtingenmedium te zijn.
Uit de interviews komt verder de grote waarde van artikelen
in dag- en weekbladen naar voren. Over de affiche (spoor
wegreclame) tonen weinigen zich enthousiast.
Heel wat toeristen houden bij de keuze van hun vakantieoord
rekening met de „standing", anderen „vluchten uit de dage
lijkse gewoonten naar een rijker milieu". Hierbij dienen
badplaatsen die deze image bezitten met hun reclame rekening
te houden.
Anderen zoeken vooral psychische rust. „Liefde voor gezins
leden, voornamelijk de kinderen" is een ander motief. Aan de
behoeften van de kinderen zal veel aandacht moeten worden
geschonken.
Ook „gezondheid" is een troef bij doeltreffende reclame
voor de badplaatsen. Men mag de kust evenwel niet als
vakantieoord voor zieken presenteren.
Het is niet langer voldoende de tekst en foto's van de folders
uit louter artistiek oogpunt te beschouwen. Rekening moet
worden gehouden met de symboolwaarde en op welke be
hoeften ze inwerken.
In 1965 zal aandacht worden besteed aan motieven van de
Britse, Franse en Duitse kusttoeristen.
De herkomst van de buitenlandse vakantiegangers aan de
Belgische kust. „De Britse markt". „De Franse markt". „De
Duitse markt". „Nederlandse markt, Luxemburgse markt en
conclusies buitenlandse markten".
Greater London en de as Liverpool-Manchester-Leeds leveren
samen 54 van de Britse vakantiegangers aan de Belgische
kust. Schotland, Wales, Ulster en Ierland zijn praktisch niet
vertegenwoordigd.
Uit het arrondissement Lille komt 56 van de Franse vakan
tiegangers, uit het departement Seine 18 Wat de Duitse
markt betreft, 58 van de toeristen komt uit Nordrhein-
Westfalen.
De Nederlandse markt omvat hoofdzakelijk Zuid-Holland
(29%), Noord-Holland (26%), Noord-Brabant (15%) en Lim
burg (15 Uit Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn
respectievelijk 16, 11 en 9% van de Nederlandse toeristen
op de Belgische kust afkomstig.
De oriëntatiegraad (aantal vakantiegangers per 1000 in
woners) van de Nederlandse toeristen op de Belgische kust is
hoger dan die van de Duitse toeristen, maar iets kleiner
dan die van de Engelse. De oriëntatiegraad van de Limburgse
toerist op de Belgische kust is voor Nederland de grootste.
Direct daarop volgt Noord-Holland.
De Britse toeristen vertonen de jongste leeftijdsstructuur. De
Nederlandse toerist op de Belgische kust de oudste. Meer
dan 38 van deze groep is 50 jaar of ouder.
Hiermee gedeeltelijk samenhangend is de beroepsstructuur.
„Hetgeen hierbij in de eerste plaats opvalt is de zeer goede
standing waarvan de Nederlandse beroepsstructuur getuigt.
Een tweede, eveneens frappante vaststelling is de minder
goede status van de Britse cliënteel."
Verblijfsduur van binnen- en buitenlandse vakantiegangers
aan de Belgische kust
De gemiddelde verblijfsduur (in 1962) van een Belgische toe
rist aan de Belgische kust is 15,8 dagen. De buitenlandse
toerist blijft korter: gemiddeld 8,5 dagen. Voor de Zeeuwse
kust waren deze kencijfers respectievelijk 10,4 en 11,5: een
tegengesteld patroon dus. De gemiddelde verblijfsduur van
alle gasten aan de Belgische respectievelijk Zeeuwse kust is
14,1 en 10,8 dagen. Wat de logiesvorm betreft blijft men het
kortst op de camping en het langst in de gemeubileerde
kamer (4,7 respectievelijk 22,0 dagen).
De Fransen (13,5 dagen) blijven van de buitenlanders het langst,
de Nederlanders (6,0) het kortst.
Ook naar verschillende maanden en badplaatsen worden de
verblijfsduren vergeleken. Vakantiegangers jonger dan 20 jaar
en ouder dan 60 jaar registreren gemiddeld een langere ver
blijfsduur dan de tussenliggende leeftijdsklasse.
Eveneens heeft het beroep invloed op de lengte van het ver
blijf. De „gegoede klassen" verblijven minder lang aan de
kust dan de „bedienden en werklieden".
West-Vlaanderens ekonomische groei 1954/1964 is
een zeer verzorgde uitgave die is verschenen ter
gelegenheid van het tienjarig bestaan van de West-
vlaamse Ekonomische Raad, collega-instituut van het
Economisch Technologisch Instituut voor Zeeland.
Het begint met een overzicht van de jaren 1944-1954,
een ongunstige periode voor deze „uithoek". Passief
worden alle conjuncturen ondergaan. 85.000 West
vlamingen waren per saldo elders werkzaam of werk
loos. Nadien herleeft de regionale huishouding. In
die tien jaren komen 33.300 mensen of 27 procent
meer in de industrie te werken, 12.300 of 44 procent
meer in de handel en diensten, 2700 of 37 procent
minder in landbouw en visserij. De werkgelegenheid
groeide in de laatste vijfentwintig jaar met 44 procent,
met als rijksgemiddelde 15 procent. Oost-Vlaanderen
had een groei van 8 procent, Henegouwen een daling
van 9 procent. Tussen 1948 en 1953 stond West-
Vlaanderen met 1 V2 procent groei op de laagste plaats
van de Belgische gewesten. Voorwaar een revolutio
naire verandering. Rond Brugge en Kortrijk liggen
de industriële concentraties, zo ook de expansies.
Welluidend klinkt ons Zeeuwen de opmerking dat
mede door het Deltaplan en de tunnel onder het
Kanaal West-Vlaanderen van de periferie naar het
centrum van een grote economische eenheid wordt
verschoven.
De rol van het instituut is zeer stuwend geweest. Be
langrijke hoofdstukken zijn de aanleg van industrieter
reinen, de voorlichting, de acquisitie, de samenwerking
van bedrijven en de studies, van welke laatste onze
lezers de toeristische rapporten kennen. Het instituut
verricht ook de studies voor de ruimtelijke ordening.
Achtennegentig foto's van meestal zeer goed gehalte
en/of van documentaire waarde illustreren het boek.
Zij geven een picturale verbeelding van het econo
mische leven. De tekst is samengevat in Frans, Duits
en Engels, in welke talen ook de onderschriften van
de foto's zijn weergegeven.
Het boek getuigt van de regionale kracht en wil het
noodlotsgetij te keren en een gezonde economie op
te bouwen. Nergens dan in de achtergebleven ge
westen blijkt zo duidelijk dat deze constructieve krach
ten deel uitmaken van een culturele verheffing. De
Fransen plegen het stadium van stagnatie of verval
aan te duiden met „malthusianisme". In een Frans
boek lazen wij onlangs: de mens leeft niet alleen in
de ruimte, hij vormt haar. Hij vestigt er zijn steden,
bouwt er zijn wegen en zijn beschaving. In die zin
is hij meer historicus dan geograaf, of liever: hij cre-
eert de geografie bijna op dezelfde wijze als de ge
schiedenis.
West-Vlaanderen steekt dat terecht niet onder stoelen
of banken.
M. C. VERBURG
75