Zeeuwse kroniek M. P. de Bruin Ornitho-planologie Evenals iedere belangengroep, die bij de uitvoering van de Deltawerken betrokken is, moet ook de na tuurbescherming een ,,plan" hebben. Met name voor de vogelbescherming zou men van een „ornitholo gische planologie" kunnen spreken. Een dergelijk plan moet worden gepubliceerd en ter discussie komen, aldus mr. T. Lebret in het winternummer van het tijd schrift Natuur en Landschap (18e jrg. nr. 4). „Naar mijn mening zijn we daar al rijkelijk laat mee. Bij de uitvoering der Deltawerken wacht men niet op ons. Bovendien meen ik, dat ook de natuurbescherming „aanpassingswerken" op haar programma dient te hebben." Het uitvoerige en voor Zeeland zeer be langrijke artikel behandelt de perspectieven voor de vogelbescherming in het Deltagebied. Hierbij is de successie van vegetatie en landschap van bijzondere betekenis. Kenmerk voor de ontwikkeling van de plan tengroei in het Deltagebied is, dat er onder invloed van het getij voortdurend gebieden met pioniervege tatie aanwezig zijn. De waardevolle vogelsoorten zijn aan deze pioniervegetatie gebonden en volgens Lebret zou men hen pioniervogels kunnen noemen. Wanneer de zeegaten worden afgesloten zal er ge durende enkele jaren een laatste opbloei van de pio niervegetatie zijn. In plaats van een laagblijvende vegetatie zal er een omhooggaande vegetatie ver schijnen. Die laagblijvende vegetatie biedt thans in de zeegaten gedurende de broedtijd levensmogelijkheden aan waardevolle vogelsoorten als weidevogels, kluten en visdiefjes. „Voor deze soorten en voor de door trekkende en overwinterende ganzen, eenden en stelt lopers heeft de Nederlandse natuurbescherming een internationale verantwoordelijkheid." Terreintypen Lebret vat de invloed van de Deltawerken op het milieu van het schorrelandschap als volgt samen. „Waar voorheen uitgestrekte vlakten permanent een pio.niervegetatie hadden, zullen nu nog slechts be trekkelijk smalle stroken tijdelijk een dergelijke vege tatie hebben. Deze tegenstelling bevat dus enerzijds de elementen uitgestrekt en permanent, anderzijds de elementen smal en tijdelijk; met andere woorden: de Deltawerken betekenen een verarming, zowel in de tijd als in de ruimte." In verband met de afsluiting van de zeegaten gaat Lebret de pionierplanten en -vogels na in de binnendijkse natuurgebieden in Zee land. Er worden drie terreintypen onderscheiden: 1. Door inpoldering van schorren binnendijks gekomen overblijfselen van de voormalige getijgeulen in de schorren; 2. doorbraakgaten achter de gebombardeer de plaatsen in de dijken van Walcheren, alsmede kre ken, ontstaan na de ramp van 1953 op Schouwen- Duiveland; 3. kreken in de Braakmanpolder. Maatregelen Wat de beheersmaatregelen voor natuurreservaten in het Deltagebied betreft, gaat Lebret er van uit, dat de keuze van de reservaten geen vrije keuze is en dat er compromissen zullen moeten worden bereikt. „De gebieden, die als reservaten beschikbaar komen, zullen dus misschien wel over grotere lengten dan wenselijk is een steile oever hebben. De natuurbe schermers zullen dan moeten aandurven om corri gerend op te treden. Men kan namelijk de lagune-met richel-situatie vrij eenvoudig namaken door een oever af te schuiven, waarbij men met de specie in het water een richel vormt." Landinwaarts zal in de reservaten ruigtevorming op treden. Deze ruigten herbergen geen waardevolle vo gelsoorten. Die ruigtevorming is behalve aan de af sluiting der zeegaten te wijten aan een veel oudere menselijke ingreep: de uitroeiing der wilde hoefdieren. „Iets van de gevolgen hiervan kan worden weggeno men door begrazing met schapen en runderen, zoals in het reservaat De Middelplaten (Veerse Meer) door de Stichting Natuurmonument De Beer wordt toege past." Het belangwekkende artikel is verlucht met fraaie foto's en grafische voorstellingen, die snelle informatie geven. Opgravingen Aardenburg*) Het zou het intrappen van een open deur zijn om te beweren dat de opgravingen te Aardenburg van bij zonder oudheidkundig belang zijn. Het museum te Aardenburg thans in nieuwe omgeving is er om dit te bewijzen. In de Berichten van de rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek 1962-1963 heeft ir. J. A. Trimpe Burger een omvangrijk en fraai ge- illustreerd artikel geschreven over Ceramiek uit de bloeitijd van Aardenburg (13e en 14de eeuw). De opzet van deze publikatie is vooral het materiaal voor verdere bestudering en bewerking toegankelijk te maken om aldus het uitwisselen en vergelijken van gegevens te vergemakkelijken. De gouden eeuw de 13de dankte Aardenburg voornamelijk aan de zich snel ontplooiende laken nijverheid. De welvaart duurde niet lang: aan het eind van de 13de eeuw begonnen zich de tekenen van verval te vertonen. Een eeuw later is de achteruitgang niet meer te stuiten. Alle slagen die de stad gekend heeft in de vorm van oorlogen, plunderingen, brand stichtingen, epidemieën en overstromingen vinden we in de grond terug. Dat het einde van de 14de eeuw een bijna abrupt einde betekent van het in het middel eeuwse niveau gevonden aardewerk, kan waarschijnlijk Foto's: J. A. Trimpe Burger en L. Biegstraaten. Cliché's welwillend afgestaan door Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 35