C. P. van Leerdam, Korfbal in Zeeland
in belangrijke mate worden toegeschreven aan de
grondige verwoesting van Aardenburg in 1383 door
Frans Ackermans tijdens de strijd tussen Lodewijk van
Male en de Gentenaren.
Het is niet onze bedoeling het artikel van Trimpe
Burger te exerperen, maar alleen te wijzen op het
fraaie illustratiemateriaal van het gevonden aardewerk.
Het materiaal gaf de volgende opvallende punten te
zien:
1. In een ruime periode rond 1300 komt bijzonder
veel groen geglazuurd, roodbruin aardewerk voor.
Waarschijnlijk hebben we hier te doen met een
Vlaams of ten dele Frans produkt. Elders in Neder
land treffen we dit fraaie aardewerk veel minder
aan.
2. Talrijk zijn in deze periode ook de bruinrode kan
nen met kleurloos glazuur op de schouder.
3. Tegen het midden van de 14de eeuw verdwijnen
de kogelpotten en beginnen grijze half bolvormige
kommen een belangrijke plaats in te nemen.
4. Tuitpotten komen de gehele 13de en 14de eeuw
voor.
5. In het midden en de tweede helft van de 14de
eeuw overheersen de grote grijze kommen.
6. Omstreeks 1300 zal gezien de vondsten baksteen
van het formaat 30 X 14 X 7 cm in gebruik zijn
geweest.
In dezelfde jaargang van de Berichten komen nog korte
vondstberichten van Aardenburg voor. De heer E.
Frison beschrijft een Romeinse tonput, die naar zijn
overtuiging in de Alpen werd gemaakt en er wellicht
gevuld werd met wijn die was gewonnen op een nabij
gelegen Alpenhelling. Mevrouw dr. A. N. Zadoks-Jo-
sephus Jitta behandelt een gouden triens uit de 7de
eeuw te Aardenburg, terwijl ten slotte de heer J. Ypey
een bronzen fibula en enige aardewerkfragmenten uit
de vroege middeleeuwen te Aardenburg beschrijft.
Vermelding verdient het eveneens in de genoemde Be
richten opgenomen artikel van J. A. Trimpe Burger en
J. Huizinga: Kerk, begraafplaats en bevolking van het
in de 16e eeuw verlaten dorp Klaaskinderkerke op
Schouwen. Het anthropologisch onderzoek plaatste de
waarnemer voor een van de ervaring afwijkende si
tuatie.
Naar aanleiding van
De sport als element van cultuur en leefbaarheid voor zeer velen heeft zijn plaats gekregen in
dit tijdschrift. De heer J. Scholten vraagt er in dit nummer voor de tweede keer de aandacht voor.
De heer C. P. van Leerdam, behalve planologisch tekenaar ook een verdienstelijk korfballer,
heeft zijn werk en zijn liefhebberij gecombineerd in een bijzonder aardig pamflet getiteld Korfbal
in Zeeland. Het is een klein sociografisch onderzoek, steunend op statistische cijfers en een
enquête onder de leden van de vereniging Swift in Middelburg.
Van invloed op het ledenverloop is de vraag of een gemeente terugloopt of stijgt in inwonertal.
Waar slechts één sportvereniging bestaat stimuleert dit het aantal leden. Korfbalverenigingen
hebben bestaansmogelijkheden in gemeenten waar meer dan duizend jongeren tussen 10 en 24
jaar wonen (dat is met 4500 inwoners), met twee restricties, namelijk dat er veel minder nodig
zijn als er maar één sportvereniging is en dat men de rooms-katholieken niet meetelt. In de
laatstgenoemde groep is korfbal niet populair. Al vermeldt de auteur dit niet, het zal wel
samenhangen met het gemengde karakter van deze sport. Historisch gezien blijft zo iets ook
bij verandering in de opvattingen een rol spelen.
Aan het slot komt Van Leerdam tot een opsomming van gemeenten waar een korfbalclub
bestaansmogelijkheid zou hebben. Het zijn met name Ellewoutsdijk, 's-Gravenpolder, Nieuwvliet,
Oostburg en Axel.
Het pamflet is een initiatief dat navolging verdient
M. C. V.
85