Grutto bij 't nest naaldhout, dennen en sparren. In die eerste decenniën van onze eeuw liggen daar dan nog de duinen als maagdelijk terrein, als nog de enige officiële toegang tot het strand een diepe sleuf in de duinrug bij Westenschouwen is, met een voetpad, verhard naar het lijkt, met koolas. On gerept en ongeschonden zakken de hoge zeedui nen, hiér geleidelijk, daar met sprongen, naar de landzijde af, gaan ten slotte over in een zwak golvende, met zoetwaterpiassen en plasjes be sprenkelde groen-begroeide vlakte, die ten slotte zich verliest in de elzenbosjes achter de hofsteden langs de weg of stuit tegen de hier en daar onder broken rand van heel oude duinen vlak bij de duindorpen. Zo ligt achter het kasteel Haemstede het bekende „Zeepe" en verderop in de dominiale duinen het z.g. „Groene duintje". Mensen ontmoet men er dan nog niet. De duinen zijn jachtveld, voor het publiek gesloten. Dierlijk leven is er genoeg. Konijnen en vogels zijn er legio. De konijnen in teresseren me minder, maar de vogels, zeer ge varieerd in soorten, hebben mijn intense belang stelling. Ze hebben hun nesten op de grond, zelfs in de grond, op het strand, op de hoge duintoppen, in het lage, groene duin. 't Is een kleintje, om zo voor de vuist weg, een veertigtal sóórten op te noemen. De slotbewaarder, een oud-dorpsgenoot van me, heeft me grif vergunning gegeven om in Zeepe, waar hij toezicht heeft, te fotograferen. Hij ziet me er graag. „Je houdt er de stropers uit!" zegt hij, „al kun je ze ook niets maken!" Eigenlijk ben ik in bovenstaande al ver op mijn verhaal vooruitgelopen en moet ik terug naar de zonnige zaterdagmorgen 1911, als ik voor de eer ste maal de gastvrijheid geniet op het kasteel te Haamstede in de koele huiskamer van het gezin van de slotbewaarder: de man zelf, zijn vrouw en zijn jongste zoon. Ik zit meteen aan de koffie en dan davert al gauw de kamer van lachen en grollen, want vader en zoon beiden zijn doorge winterde optimisten en humoristen. Vooral vader, die, nu hij een oud-dorpsgenoot aan tafel heeft, al de lachwekkende figuren uit zijn jongelingstijd, zijn gast ook bekend, de revue laat passeren. De vraag, of ik in Zeepe vogels mag fotograferen, nieuwe sport, wordt als vanzelfsprekend bevesti gend beantwoord. Mijn hart gaat uit naar de Wilde eend zit op het nest weide- en moerasvogels, in de eerste plaats naar de energieke kievit, mijn favoriet. Ik ken hem zo goed van vroeger, toen ik, schooljongen nog, trappelend van enthousiasme, vol bewondering en sympathie, hem als een dolleman de logge zwarte kraai tegemoet zag stormen, hem bestokend keer op keer, in onstuimige schijnaanvallen, onder snij dend, doordringend gekrijt. De zwarte eierdief wilde dan wel weg wezen. Een mooie foto van mijn lievelingsvogel staat nu nummer één op mijn verlanglijstje. In 't groene Zeepe vind ik al gauw een kievitsnest van vier, in 't korte gras, want de kievit houdt niet van ruige begroeiing. Maar zal de schuwe, achter dochtige kievit dicht genoeg bij zijn nest komen, als daar een schuilhut en een camera bij staan, de camera op een voethoog bergje van graszoden op één en de katoenen tent, meer schrikwekkend obstakel, op drie meter afstand? Liever had ik de tent er verder vandaan, maar ik heb vooralsnog geen middel kunnen bekomen om van verderaf de sluiter van de camera in werking te kunnen stellen. Enfin, tent en camera toch maar neergezet. En nu van ver toegekeken, hoe de kievit op het vreemde gedoe zal reageren. Wel, hij laat zich niet zien, in geen uren! Volgende dag ook niet, de derde ook niet. Telkens moet ik na een paar uren de tent wegnemen, opdat de vogel zijn eieren niet voorgoed in de steek laten zal. In 't kort, als de tent er staat, komt de kievit niét op zijn nest. Dan komt, na weken, een brief van een vriend. Hij raadt me, als schuilhut een met plantenafval te overdekken kuil in het zand te graven. Ei van Columbus! Nooit aan gedacht! De volgende morgen zit ik al in m'n kuil, door de jachtopziener gegraven. Om de kievit in de waan te brengen, dat de menselijke bemoeienis weg is, gaat de man, spa op schouder, opvallend, over de hoge duintopjes op huis aan. Ik wacht een uurtje, dan een gonzende wiekslag, een scha duw en daar staat onze kuifridder, naast het nest, zit, en profile, klap kievit weg Opname! Mijn eerste kievitfoto! Eureka! 'k Heb het negatief nóg! Na vijftig jaren! De kievit, geschrokken van de sluiterklap, komt die namiddag niet voor een tweede opname terug. 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 3