TUSSEN 1957 en 1963 nam het inwonertal van Nederland met een miljoen toe tot 12 mil joen. Van dat miljoen kwamen er slechts 7500 in Zeeland terecht. Van het elfde mil joen inwoners waarmee ons land groeide tussen 1949 en 1957 was het aandeel van Zeeland 10.800. Van het tiende miljoen was het 12.700. Telkens ging het dus slechter. Pas de laatste twee jaren treedt er een verbe tering in. In 1963 nam het aantal inwoners toe met 2060, in 1964 met 2665. De groei nadert dus het geboorteoverschot, dat 2800 tot 2900 bedraagt. Wij zien dit ook aan de vertrekoverschotten die van 1960 af per jaar terugliepen van 2630, via 2160, 1520 en 800 tot 190. Een sterke groei van het inwonertal is afhankelijk van het ontstaan van vestigingsoverschotten. In Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen waar in Terneuzen de economische groei die in de andere districten vooruit is, bedroeg het vestigingsoverschot in 1964 bijna 400. Het belang hiervan is dat deze streek niet alleen meer is aangewezen op de eigen ar beidskrachten, althans numeriek, maar hen „im porteert". Die eigen aanwas van Zeeland, belo pende ongeveer 1500 a 1600 mannen, zal ten slotte tekortschieten als het aankomt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden en vestigings factoren rond de Westerschelde. Voor velerlei doeleinden is er een prognose, al thans een werkhypothese nodig. In de eerste plaats voor de vergroting van de bouwcapaciteit, die wel zeer essentieel is, omdat meer woningen lei den tot een hoger inwonertal. De werkhypothese is ook nodig voor het ontwerpen van industrieter reinen en uitbreidingsplannen, voor de openbare nutsbedrijven en verkeersvoorzieningen, voor de maatschappelijk-culturele programma's. Hoewel de prognose niet al te exact behoeft te worden ge steld, verdient het aanbeveling dat voor al de ge noemde sectoren van ongeveer dezelfde cijfers wordt uitgegaan. Zou men voor de woningbouw hoger mikken dan zou ten slotte een tekort aan water toch een rem vormen. Of men zou veel te veel industrieterreinen aanleggen. Wij volgen dezelfde gedachtengang ais de direc teur van de volkshuisvesting in Zeeland, die wij na der uitwerken in het besef dat elk uitgangspunt na tuurlijk willekeurig is. In het jaar 2000 heeft Neder land 21 miljoen inwoners, dat is ruim 8 miljoen meer dan nu. We nemen nu niet de visie van prof. Thijsse over, die Zeeland op grond van zijn gun stige ligging aan de Westerschelde 900.000 van die 8 miljoen toerekent. Wij stellen die groei op 500.000, dat wil zeggen het inwonertal anno 2000 op 800.000 of 4% van het aantal Nederlanders, terwijl het thans 2,4% is. Deze groei is in een gra fiek uitgedrukt en wel zodanig dat de toeneming in BEVOLKINGSGROEI 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 55