Beroeps bevolking BEROEPSBEVOLKING (mannen en vrouwen) IIWHW1H Nijverheid Nff&vl Handel, verkeer ed Landbouw en visserij KV/I Sociale beroepen 140000 130000 120000 110000 - 100000 - 90000 80000 - 70000 - 60000- 50000- 40000—\r 30000 - 20000 - 10000- o—UlülI- 1630 1399 1b09 1930 1947 1964 197s Economische activiteit van mannen en vrouwen 1889 1899 1909 1930 1947 1960 1965 1975 Nijverheid 14807 16459 18913 24513 28970 31340 36700 59000 Landbouw en visserij 38039 42653 42720 42009 39510 25650 19350 14000 Handel, verkeer e.d 11094 12779 13737 20098 22492 23890 26230 37000 Sociale beroepen 10348 13444 12981 13023 17045 18110 19020 29000 Totaal 74288 85335 88351 99643 108017 98990 101300 139000 Inwonertal 198525 216377 232515 247606 260800 283465 290182 388000 De cijfers voor 1975 zijn taakstellend. Ruim de helft van de groei na 1965 hebben wij in de in dustrie geplaatst, twee keer een kwart in de dienstensectoren. De landbouw en visserij lopen in ar- beidsbezetting met 28% terug. Het betreft hier mannen en vrouwen. Het aantal arbeidsplaatsen in de industrie, waaronder de bouwnijverheid valt, bedroeg in 1960 ruim 31.300, in 1965 36.700 en zal volgens onze berekening in 1975 circa 59.000 bedragen. Dit betekent dat er in de komende tien jaar steeds volgens onze bevolkingsprognose elk jaar werk voor 1.700 mannen in de industrie gevonden moet worden. De groei in 1962/3 bedroeg gemiddeld 840 arbeids plaatsen, in 1963/4 1300 en in 1964/5 voorzichtig geschat 1050. De groei in de dienstensectoren is voor de periode 1965-1975 te stellen op ongeveer 1400 mannen per jaar. In totaal groeit dan de mannelijke beroepsbevolking per jaar met 3100. De eigen aanwas in Zeeland is te stellen op ongeveer 1400 per jaar, inclusief de uitstoot uit de landbouw. Dit cijfer zal pas met een vertraging hoger worden, omdat de in 1965 en later geborenen niet voor 1975 op de arbeidsmarkt komen. Er is dus een jaarlijks te „importeren" tekort van 1700 mannen met een beroep. De „eigen"-bevolking zal in tien jaar met ongeveer 35.000 inwoners groeien, omdat bij een stijgende bevolking het geboorteoverschot snel toeneemt. De zich vestigende gezinnen zullen ongeveer 63.000 voor de controle: 1900 maar 3,7 inwoners beslaan. De totale groei bedraagt dan van 1965 tot 1975 98.000 inwoners, zodat wij in 1975 het eerder genoemde inwonertal van 388.000 halen en het verhaal althans theoretisch rond is. Wij kunnen niet nalaten vooruit te lopen op het volgende hoofdstuk, de industrie. Er blijkt immers uit deze cijfers dat Zeeland al een eind op weg is. Men kan stellen dat, als de ontwikkeling van de Sloe- haven Vlissingen-Oost op gang komt, onze bevolkingsprognose zal worden verwerkelijkt. Dit is een tweede „bewijs", na het eerste dat op de ligging berust. 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 60