Nutsbe
drijven
wezigheid van een reserve, met het oog op het aantrekken van grote
verbruikers.
De directie van de P.Z.E.M. baseert zich daarbij op gegevens uit het
verleden en die van zustermaatschappijen en voorts op bevolkings
prognoses en op de industrieontwikkeling. De redenering luidt als
volgt.
De bruto-omzet in 1964 bedroeg ruim 310.000.000 kWh bij een be
lasting van ca. 75 MW. Gaan we uit van het voorzichtige cijfer, dat
vrij algemeen gehanteerd wordt, van een stijging met 10 per jaar
of wel van een verdubbeling in 7 jaar, dan mogen we veilig aanne
men dat we in 1975 zullen komen aan ca. 850.000.000 kWh en een
belasting van 205 MW. Tegenover een stijging met ca. 10 in het
Nederlandse verbruik het afgelopen jaar noteerde de P.Z.E.M. een
verhoging met ruim 18,5%. Als we daarbij bedenken dat het ver
bruik van de kleinverbruiker in Zeeland nog ca. 25 achterligt
t.o.v. het gemiddelde van Nederland, welke achterstand zeker in
versneld tempo zal worden ingelopen en dat de mogelijkheden tot
het vestigen van nieuwe industrieën en het uitbreiden van bestaande
bijzonder gunstig zijn, dan kunnen we veilig aannemen dat we in
1975 een jaarproduktie van 1.000.000.000 kWh reeds zullen zijn ge
passeerd. Richten we ons meer op de lijn die zich nu aan het af
tekenen is, dan is het niet onmogelijk dat we in 1975 al op een jaar
produktie zijn aangekomen van 1.500.000.000 kWh, waarvoor dan
een vermogen nodig zal zijn, inclusief de vereiste reserves van ca.
500 MW. Gezien de in het voorgaande gehanteerde prognose
tot 1975 de groei is ongeveer twee maal zo groot als die van het
nationale cijferlijkt de laatste conclusie niet overdreven. Dit be
rekende vermogen is één van de belangrijkste facetten van het be
drijf in de komende tien jaar. Het vermogen dat nu in de centrales
in Vlissingen is opgesteld bedraagt ongeveer 100 MW. Dit jaar
wordt daaraan een eenheid van 75 MW toegevoegd. Zouden echter
de h iervoor genoemde waarden juist zijn, dan moeten daaraan nog
toegevoegd worden 325 MW. Hiervan zal maximaal nog 150 MW
bij de bestaande centrale in Vlissingen kunnen worden geplaatst in
verband met de beperkte koelcapaciteit ter plaatse. De overige
175 MW zullen dus ergens anders moeten worden gebouwd, tenzij
er speciale voorzieningen voor de koeling kunnen worden getrof
fen. Nemen we voorlopig aan dat dit laatste niet het geval zal zijn,
dan zullen deze 175 MW het begin zijn van een nieuw centrale
complex. Gezien de industriële ontwikkeling in de kanaalzone ligt
het voor de hand dat deze dan gesticht zal worden in Zeeuwsch-
Vlaanderen.
Met het opwekken van de energie is men er niet; het vermogen zal
ook naar de verbruikers moeten worden getransporteerd en er zal
een goede verbinding met het Nederlandse koppelnet moeten be
staan. De 150 kV-bovengrondse lijn Vlissingen-Woensdrecht zal
reeds in 1966 gereed komen. Vanaf deze lijn zal er in de buurt van
Goes een 150 kV-lijn moeten worden gebouwd naar Zeeuwsch-
Vlaanderen, mogelijk ook een 150 kV-verbinding naar het noorden.
117