volgt gauw. Dan breekt op eens een hels gekrijt
los van de oude en de jonge spreeuwen, de jonge
spechten, van alle kleine grut uit de buurt: lijster,
merel, winterkoning, roodborst en nog meer. De
oude spreeuwen zijn op hun uiterste, vliegen krij
send rond met hangende poten. Als het tumult op
z'n ergst is, zie ik opeens aan het onderste vlieg
gat een grauwe verenbal hangen, de kleine steen
uil, rukkend met zijn haaksnavel aan de kop van
een jonge spreeuw. Hij rukt en rukt, maar schiet
niet op. Ten slotte geeft hij zijn pogingen op, wipt
op een takje en duikt het donker van het elzenbos
in. De jonge spreeuw brengt, wonder genoeg, er
het leven af, dankt dit aan het stokje, dat stevig
genoeg zit, om het rukken van de uil te weerstaan.
Midden in Zeepe ligt een mastbosje. Ik ontmoet
er twee jachtopzieners. Ze wijzen me in een spar-
reboompje een nest met vijf jonge torenvalken.
Prachtig! Maar hoe kom ik daar met de camera
bij? „Kom morgenmiddag na vier uur maar terug",
zeggen de mannen. „Dan is alles oké!" Als ik er
kom, zijn de vrienden al weg, maar de top van de
boom uitgezaagd met nest en valkjes en al,
staat stevig in de bosgrond verankerd, het nest op
oogshoogte. Het stuk stam, dat is blijven staan, is
tot even hoger ingekort en kan tot statief van de
camera dienen. Een pas of wat ver ligt een ruime
schuilhut van sparretakken. De vijf, nog witte, jon
gen zitten rustig in het nest, een oud kraaienest.
Als alles voor de opname gereed is, kruip ik in
de hut, wacht een uurtje. Dan opeens in de buurt
wieuw, wieuw, wieuw, gevolgd door een snijdende
kreet van de kievit, die in de buurt zijn nest heeft.
Geweldig tumult in het nest! Even rustig. Dan wijkt
aan de achterzijde van het nest de versperring
uiteen en verschijnt de roofvogelkop, in de snavel
de prooi, die onmiddellijk door het kroost onder
handen genomen wordt. De oude vogel weg! Is
gekiekt! Dan valt, door de wrakke, verweerde
nestbodem oud kraaienest een der jongen op
de grond! Gelukkig, dat het gebeurt, nu ik er bij
ben. Nu is de breuk spoedig gerepareerd en sterker
dan tevoren. Maar nu moet ik naar huis.
Zaterdag er weer heen. Alles nog bij het oude.
Weldra zit ik weer. De kievit kondigt weer de
komst van de valk aan, waarop weer een revolutie
in het nest. Daar staat de moedervalk op de rand
van het nest Klap! Opname! Zo gaat het
de hele lieve zaterdag! Tegen de avond ga ik
naar huis met een schat van opnamen, deels uit
stekend, deels minder geslaagd. Niet één keer zag
ik het mannetje bij het nest, jammer ik heb hem
nog nooit van dichtbij gezien met zijn mooi blauw
grijze kop en staart. Hij is de jager, vangt de
prooi, geeft die onderweg aan het vrouwtje, dat
hem naar het nest brengt.
IN HET STUIVENDE ZAND
Daar sta ik dan op die onvergetelijke, zonnige juni-
morgen, een halve eeuw geleden nu, op de hoge
duintop in de onmetelijke ruimte. Vlak vóór me,
in het zondoorstoofde mulle zand het nest van de
fiere duinvogel, de zilvermeeuw, „koning van de
Sahara". Drie eieren, zo groot als een kleine
mansvuist, groen-grijzig van grondkleur, grof, don
ker gevlekt, half in het mulle zand verzonken, de
ondiepe nestkuil half omkranst door een sliert van
verdorde vegetatie. Achter mijn rug de hoge, brok
kelige rand van het immense stuifgat, waar hoog
boven de blanke meeuwen voortdrijven onder
gak-gak-gak en kliau-kliau geroep, hun donkere
schaduwen verglijdend over het witte zand in de
gapende diepte. Verderaf het vergezicht van hoog
en laag, licht en donker, zandbergen en ravijnen
van de meest bizarre structuur, het ganse panora
ma gevat in een omlijsting van zee en land, een
wazige oceaanstomer hier, het groen van hoge
bomen, een paar torenspitsen daar. Een verheven
schouwspel, dat boeit, de aandacht gespannen
houdt, de ogen vochtig doet worden van werkelijke
ontroering.
Dan wordt de betovering verbroken door de jacht
opziener, die tegen de rafelige rand van het stuif
gat komt aanwankelen, overeind gehouden door
zijn stok. Hij zal me een drietal meeuwenesten
laten zien even verder, 't Is nu dus opeens alles
weer materie en materialistisch. De drie nesten be
vatten elk drie eieren, de nestkuil ligt hier binnen
armdikke kragen van plantenafval. De vogels broe
den ai, zegt de jachtschut, ze leggen tot drie
eieren. Ik hoor van alles over de vogels, ook dat
ze niet talrijk zijn in het duin, daar ze zo fel ach-
54