lief gekregen heeft ondanks zijn verderfelijke doel,
dan knapt er iets in zijn binnenste en verzucht hij:
„Ik zou hem het leven hergeven, als ik 't kon!"
Van dat ogenblik af is Scotty een gebroken man.
En nu lezer, de omstandigheden zijn te zeer ver
schillend om een parallel te trekken tussen Oude
Scotty en zijn ram en mijn persoon met de zilver
meeuw. Maar toch als ik in mijn geest Oude
Scotty zie optrekken over de besneeuwde rotsen
in 't Verre Westen, dan verrijzen daarnaast onver
mijdelijk de blinkende zandbergen van Schouwens
duinen en zie ik een andere Scotty zijn doel na
streven, even vastbesloten, onverzettelijk als Oude
Scotty, om toch ook ten slotte te slagen. En moge
ik dan na de uiteindelijke zegepraal niet, als Oude
Scotty, een gebroken man zijn, ik vraag me toch
in gemoede af, of die geforceerde, maandenlange
jakkerij niet het laatste restje van mijn uithoudings
vermogen zal hebben gevergd.
Na de eerste meeuwenfoto volgen er meer, ook
meerdere langs automatische weg. Op een voor
middag tref ik een meeuw, die wel viermaal zijn
portret maakt, waarvan één keer met de staart
naar de lens gekeerd, zó correct, dat van ogen
of snavel niet het minst te zien is. Overigens komt
zulk een foto niet vaak voor, daar de meeuw als
regel wel het bergje met de camera als iets onge
woons in het oog zal houden en dus aan de ach
terzijde, of van links, of van rechts, het nest zal
naderen.
Een oude man uit Burgh vertelde me vele jaren
geleden, dat in zijn jeugd de zilvermeeuwen niet
in de duinen broedden, maar nestelden op de
zandbanken in zee, die in de broedtijd der vogels
zeer zelden onder water kwamen. Gebeurde dit ai
eens, dan spoelden de eieren op het strand aan.
Langzamerhand zijn de meeuwen naar „binnen"
gekomen. In de jaren 1910 waren ze schaars,
maar daar ze geen natuurlijke vijanden hebben,
teelden ze normaal voort. Na Wereldoorlog I
echter werd geconstateerd, dat de kolonie al te
zeer ingekrompen was, zodat de Vogelbescherming
premies uitloofde voor meer en strengere bewa
king. Dit had succes. Met de jaren groeide de
kolonie zodanig aan, dat de duizenden bij tijden
„de zon verduisterden" en een plaag werden voor
de zwakkere duinvogels, op wier eieren en zelfs
Bergeend bij ingang nest
jongen ze jacht gingen maken. Vooral de jonge
bergeendjes vielen hieraan ten offer. Dat ging zó
ver, dat van menselijke zijde moest worden inge
grepen. De duizenden moesten ingeperkt worden
tot evenzovele honderden, wat gebeurde. Wat
overbleef kreeg een in de dominiale duinen afge
paald reservaat toegewezen, waarin de meeuwen
in volle vrijheid hun natuurlijk leven mochten uit
leven, terwijl daarbuiten jaar op jaar alle nesten
werden uitgehaald of vernietigd. Het reservaat
geldt thans als een attractie voor de toeristen, die
in de voorzomeravonden onder bevoegde leiding,
vaak met honderden, wandeltochten naar de
„meeuwenduinen" ondernemen om de mooie vo
gels in hun levensuitingen gade te slaan.
De zilvermeeuwen halen in hoofdzaak hun voedsel
uit zee: mosselen, vijfvoeten e.d. Op de hoge duin
plateaus, waar ze hun rendez-vous houden, vinden
we de vergruizelde, uiteengevallen braakballen
met vaak een verdroogde vijfvoet er tussen.
In 1927 voor het eerst trof ik tussen de zilver
meeuwen een verwant aan, de kleine mantel
meeuw, in twee vormen, de Britse met leiblauwe
bovendelen, de Scandinavische met vleugels aan
zwart af. Deze paren normaal met elkaar. Ook
kreeg ik een foto, op Terschelling genomen, waar
op een zilvermeeuw, gepaard met een kleine man
telmeeuw. De laatste heeft gele poten, die van de
zilvermeeuw zijn vleesrood. De rode vlek op de
ondersnavel is de plaats, waar de jongen met de
snavel op stoten bij het bedelen om voedsel, als
dicht bij de plaats, waar het vandaan moet komen.
Na 1927 blijven de kleine mantelmeeuwen in
Schouwens duinen in klein aantal broeden. Ze
worden, ais ze nestelen buiten het reservaat, daar
gaarne geduld, krijgen zelfs een bordje bij hun
nest als aanwijzing, dat men ze sparen zal.
In 1912 werd voor het eerst als broedvogel in
Nederland gefotografeerd de kleine zeemeeuw of
stormmeeuw in de Flaauwersinlaag onder Kerk-
werve. Een week later een dito op Terschelling.
Vanaf dat jaar heeft dit soort zich als broedvogel
uitgebreid langs onze hele Noordzeekust, tot ook
in Schouwens duinen, waar ieder jaar trouw een
kleine kolonie nestelt. Als al onze meeuwensoorfen
zijn ze grondbroeders en de jongen nestvlieders.
Wijlen dr. J. P. Thijsse kwalificeerde in zijn deter-
Wulp op het nest
56