naast de bijbel, zijn spreuken zijn gemeengoed ge worden. Dat latere geslachten, vooral in de vorige eeuw, hem verguisd en gekleineerd hebben kan men begrijpelijk vinden, zonder het evenwel juist te achten. De gezegden van Cats zijn wat plat vloers, maar dergelijke wijsheid was in die dagen gangbare pasmunt in het geestelijk verkeer; wat men Cats dus feitelijk verwijt is, dat hij een kind van zijn tijd was en dat is onredelijk. Men kan de tijd, waarin de fundamenten van de Nederlandse Staat werden gelegd, bekrompen vinden, men dient evenwel te bedenken dat breedheid van visie niet altijd de actie stimuleert, integendeel. Jacob Cats, advocaat te Middelburg, was naar de geest een ware calvinist. Een zekere breedheid van visie kon men hem echter niet ontzeggen; zelf heeft hij gezegd: ,/T is wijsheijdt en grootmoedicheydt (seijdt Cicero) wat men verloren heeft te vergeten, wat men ghewonnen heeft te ghedenken". Door de welvaart die de kaapvaart hem als advo caat heeft gebracht had Jacob Cats in ieder geval wat te gedenken. Hij was echter koopman genoeg om niet in te zien dat voorzichtigheid ook hier was geboden. ,,'t Is van den ouden herkomen altijts geweest een rechte eyghenschap van alle slap gesou- tene, haar vatsicheydt met een deckmantel van Ghevaer te bekleeden, „De luye spreeckt, daer is een leeuwe buyfen, ick mochte verworgt worden op der straten. Wech met dese Soet-voetige sachteboters". Ook dit zijn uitspraken van Cats zelf. In ieder geval mag men hem noch onder „de slap gesoutene" noch onder „de sachte boters" rekenen. Zijn eigen leuze was eerder: „Die kloeck van moed" is, volcht gheluck; Een swaer-hooft blijft altijd in druck". Het twaalfjarig bestand met Spanje bracht het einde van de kaapvaart, waardoor de belangrijkste bron van inkomen van de Middelburgse advo caat opdroogde, Cats moest omzien naar een an der emplooi. Onroerende goederen, hoe waardevol en vooral hoe zeker ook als bron van inkomsten, verliezen aan betekenis in tijden van oorlog. De allereerste eis is dan niet meer de zekerheid maar de liquidi teit. Dit klemt te meer waar er een staatkundige grens tussen eigenaar en onroerend goed is ont staan, zoals in Staats-Vlaanderen. Het was niet alleen de familie Cats die zich onzeker voelde om dat het bestand een voorlopige grens had gelegd tussen hun bezittingen in Vlaanderen en die in Zeeland. De abt en het kapittel van St. Pieter te Gent bevonden zich in eenzelfde situatie, ook zij zagen door het bestand een belangrijk deel hunner goederen aan hun directe invloed onttrokken. Wat zij bovenal vreesden was een verbeurdverklaring door de Staten-Generaal der opstandige gewesten. In 1610 verkochten de abt en het kapittel van St. Pieter aan Cornelis Cats, burgemeester van Brou wershaven en aan Jacob Cats, advocaat te Middel burg, al hun landerijen en tienderechten in het Oostburger Ambacht, evenwel onder de verplich ting van herdijking. Deze laatste bepaling, de plicht tot herdijken lijkt zo op het eerste gezicht wat vreemd. Reeds in sep tember 1261 hadden de abten van St. Pieter, van Ter Doest en Ter Duinen, de grootste grondeige naars der schorren tussen IJzendijke en Groede het betrokken gebied verkocht aan Boudewijn Uten- hove en Elisabeth zijn echtgenote, op voorwaarde van bedijking. Groede zou dus thans ten tweede male bedijkt moeten worden krachtens een con tract van verkoop. Men kan zich natuurlijk afvragen welk belang abt en kapittel bij het herdijken hadden. Daarop moet een tweeledig antwoord gegeven worden. Aller eerst was dit een beding ten behoeve van derden, de pachters, daar die zonder herdijking met recht het kind van de rekening zouden worden. Voorts echter, en dat mag men niet over het hoofd zien, verzwakte dit het karakter van kansspel dat van huis uit aan de verkoop kleefde. In zulke ongewisse tijden immers moesten partijen zich naar beide zijden dekken. Zou het zuiden de oorlog uiteindelijk winnen dan zouden abt en kapittel, daar kon men zeker van zijn, de goederen weer opeisen. Daar de eerste oorlogsdaad de hernieuwde inundatie zou betekenen, zou dat terugvorderen vergemakkelijkt worden indien men, al was het ook slechts formeel op een niet vervulde plicht tot bedijking zou kunnen wijzen. Kon men de eigen actie niet stoelen op een recht, hoe wankel dan ook, dan was verbeurdver klaring door de overheid ten behoeve van de Staat te verwachten. Daar verdronken goederen, hoewel niet waarde loos, maar een problematiek bezit waren, was voor de familie Cats de plicht tot herdijken acceptabel, zelfs in sommige opzichten een voordeel. Tot het verkrijgen van steun kon men zich op een bestaan de plicht beroepen. Het karakter van kansspel dat aan de overeenkomst kleefde, was in dit geval voor een calvinist geen bezwaar. De voorzienigheid zelf zou beslissen, de uitkomst mocht onzeker zijn, dat nam niet weg dat het daarom nog geen spel met de dobbelstenen tegen het blinde noodlot was. Een der wijsheden van Cats luidde: .Kruypt in geen gat, of sieter deur" en een ander welbekend gezegde van hem was: Neeringhe sonder verstandf, Verlies voor de handt". Hoe stond het echter met zijn eigen vakbekwaam heid? De gebroeders Cats verdeelden het werk in dien zin dat Cornelis de technische en Jacob, in over eenstemming met zijn ervaring, de administratieve en vooral ook de juridische zaken behartigde. Dat laatste was geen sinecure gezien de aard van de overeenkomst en de mede daaruit later voortvloei ende processen. Het te herdijken gebied behoorde tot het delta gebied van het Zwin. Deze zeearm had zich in de 241

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 5