MEISJESSPELEN OMSTREEKS 1910
Het blijft me maar dwars zitten, dat na de Jongens
spelen niemand van de dames in de pen geklommen
is om de meisjesspelen op te halen. Laat mij er dan
een poging toe doen, om aan te tonen hoe wij, zij
het een goede tien jaar later en maar gewoon op een
dorp, óók wel wisten wat spelen was, we waren er niet
minder van bezeten, voor eten en slapen hadden we
maar ternauwernood tijd.
Er was een stel spelletjes, waarvan ik me niet herinner
ze ooit ergens anders dan in het vrij kwartier op het
schoolplein te hebben gespeeld, waarschijnlijk omdat
je nergens zo prettig veel meisjes tegelijk bij mekaar
had. Behalve In Holland staat een huis", .Tussen
Keulen en Parijs", ,,Kat en muis", „Zakdoekje leggen",
en „Megocheltje", algemeen bekend en nóg wel ge
speeld, noem ik dan b.v. ,,De gouse ketel". Dit was
een kringspel. Daarvoor zat er één op haar hurken in
het midden. De enkele „burgermeissen", die de school
telde, kwarren daar niet zo in de eerste plaats voor
in aanmerk ig, want er was een wijde, lange rok voor
nodig; alle kringkinderen hielden er een tip van om
hoog, zodat het middenkind inderdaad min of meer
in een ketel kwam te zitten. We zongen dan: ,,Dè
zitter een in de gouse ketel, die kan naaie, die kan
braaie, die kan mooie poppetjes naaie". Een vroeg
er dan: „Makker een van Onveranderd was het
antwoord: „Ni!" Waarop de eerste het probleem op
loste door kordaat te besluiten: „Dan zakker een van
stele". De repliek van de ketelvrouw was niet minder
kordaat: „Dan zal ik nae d'n diender gae en joe de
kop af laete slae!" Op die bedreiging ging de aspirant-
dief aan de haal voor het ketelkind, dat dan ineens in
de diender gemetamorfoseerd was. De kring deed
dienst om door te kruipen. Was de dief gevangen en
onthoofd, dan reïncarneerde ze onmiddellijk weer als
de vrouw, die zulke mooie poppetjes kon naaien.
„In Killa" was ook een kringspel, vermoedelijk van de
toen ook al verschijnende badgastjes geleerd. Een
meisje stond met de handen voor de ogen in het mid
den, we liepen er omheen en zongen: „In Killa, in
Killa, daar moet het donker zijn, daar zijn er, daar zijn
er, veel zonneliefdumijn. Of wilt ge soms naar Zwit
serland?" Bij Zwitserland stonden we stil en moest het
middenkind raden wie ze tegenover zich had staan.
Het was een weemoedig wijsje. De onbegrijpelijkheid
van de tekst deed ons niets. Ruim vijftien jaar later,
in de tijd van de Duitse dienstmeisjes, hoorde ik in
Groningen door eentje uit Noord-Duitsland het eigen
lijke liedje, dat uit 3 coupletten bestond, zingen. Helaas
noteerde ik het niet en nu ben ik weer even onwetend
omtrent Killa en de zonneliefdumijn als 50 jaar terug.
Megocheltje, die uit verre landen komt en een mandje
met gouden rozen meebrengt voor de allerliefste, heette
bij ons Maroefeltje. Waren in deze Calvinistische oor
den gouden rozen te werelds? Wij moesten het met
bessen doen. De plechtige dialoog was als volgt:
Van waar komt gij getreden,
Maroe, Maroe, Maroefeltje?
Ik kom van onder de aarde
Wat hebt ge daar gevonden?
Een schoteltje met bessen
Aan wie zult gij dat geven?
Dat is voor
Een spel, dat meer bekend in den lande is als „Witte
zwanen, koene kranen, of groene kralen", heette hier
,,'k Goeng lest nae d'n bakker". „De bakker was nie
tuus", ging het verder. „En toen de bakker nie tuus
was, toen hoenge me wi naer uus. Poortj' open en
toeoeoe", waarbij „toe" net zo lang gerekt werd tot
de laatste van een sliert meisjes door de
twee van het poortje gevangen was. Het
slachtoffer had dan de keus tussen twee kostbaar
heden, als een gouwe naoimesien en een gouwe was
tobbe. Mijn kleindochter speelt het op het ogenblik
nóg, maar zónder het voor mij benauwende verleng
stuk van „de k'rdoes", wat wel een Domburgse ver
taling van de kordons zal zijn. Als alle kinderen ge
vangen waren en zich in twee partijen achter de naai
machine en de wastobbe geschaard hadden, moest de
ene sliert proberen de andere over een streep te trek
ken. De verliezers moesten destijds dan „deu de k'r
does". Daartoe hadden de winnaars zich in twee rijen
tegenover elkaar opgesteld. De verliezers moesten om
beurten zes keer tussen deze rijen heen en weer lopen
284