Mijn enthousiasme voor dit spel werd o.a. gedeeld
door de oudste dochter van Van Schendel, die een
jaar in ons huis heeft gewoond. We zagen tegen haar
op, omdat ze véél durfde, minachtten haar ook een
beetje, omdat ze maar niet vrijuit op straat mocht
spelen. Minachting i.p.v. dat je haar verduurde",
medelijden had. Zo gaat dat, als je op een of andere
manier buiten de normen valt. Toen ik zes jaar was
en Moeder een overdreven vlaag van gewetenswroe
ging had over mijn verwaarloosde opvoeding in de
drukte van het- seizoen, kwam er een kinderjuffrouw.
Ze was jong, Greet, en ik heb er de beste herinnerin
gen aan. Op mijn zesde wist ik al wie Lily Green
was, (wie nü nog?), want juf bewonderde deze danseres
bovenmate, en als we de mailboot uit Engeland zagen
komen, stonden we op 't duuntje te dwepen en te
zuchten, omdat onze Lily daar misschien wel op zat
voor een tournee door Europa. Greet had ook meer
dere aanbidders, die ons op het strand op druiven
of nougatbrokken tracteerden. Maar in die tijd werd ik
met juf het bos ingestuurd, als de andere kinderen op
de kermis in een gevaarlijke zweefmolen zwierden, en
ik mocht ook niet naar een klein, vies circusachtig-
heidje bij Pier Vermeulen. Deze onthoudingen werden
dan wel met een boek of een nieuwe verfdoos afge
kocht, maar ik heb er nóg een lidteken van op mijn
ziel, van de vernedering toen Jans Stein me toebeet:
,,Mag jie wi nie? Bin ze bange daje dè van beschim-
mele zè?"
Om op Bartje van Schendel terug te komen: in de
vurmentijd was ze niettemin vaak aan het toezicht
ontglipt en speelde ze verwoed mee, wel roekeloos,
zodat ze meestal gauw door haar knopenbezit heen
was. En dan deed ze, wat wij burgermeisjes geen van
allen durfden, ze trok de knopen van haar kleren af.
In die tijd hadden we wel voor een halve cent op onze
rug! Aan je jurk, je onderjurk, je onderlijfje. In de
vurmentijd liep Bartje er meerdere malen aan het eind
van het spel zéér slordig bij.
Op het geelbeklinkerde schoolplein was geen moge
lijkheid tot „op vurmen", daar deden we dan maar
klipduit", dat was zeker het Middelburgse „span". Je
gooide om beurten je knoop tegen de muur, met de
bedoeling dat die zó dicht bij die van een mede
speelster zou komen, dat je die afstand met je vingers
bespannen kon, dan was de knoop voor jou.
Ja, en wat er verder allemaal voor zaligheden waren
weggelegd voor wie het enorme voorrecht had haar
jonge jaren op een dorp bij bos en zee te beleven,
daar heb ik eenvoudig geen asem meer voor. Wat me
opvalt, nu ik geregeld met mijn kleinkinderen op het
strand vertoef, is, dat er totaal geen ,,uusje" meer
gespeeld wordt. Zo gauw wij op het strand kwamen,
nog vóór we de kousen en schoenen uit hadden, (ja
wel, we arriveerden er gekousd en geschoeid en ook
nog met een hoed op, die overigens altijd aan een
uitgekauwd elastiek op je rug hing en zo gingen we
ook weer braaf naar huis), gaven we met cirkels aan,
waar we ,,d'n uze" d.i. de woonkamer, en de ,,bakkete"
planden. We maakten een serie kuilen, door trapjes
met elkaar verbonden, met tafels en stoelen en bedden
van zand. We gingen bij elkaar op visite, de schelpen-
rand verschafte ons het nodige serviesgoed, en we
speelden vadertje en moedertje volgens aloud recept.
Of dat een algemene uitdrukking was of maar alleen
van een paar vriendinnen, weet ik niet, maar nu hoor
ik weer de stemmen van Jo Baard en Pietje de Meier,
die dan vaststelden: „noe gebaere me da jie de vaoder
bin en dan gebaere me, da jie om boschappen mog"
Wat we al niet gebaerden! We namen met al die
uusjes nogal wat ruimte in beslag, maar die was er.
Vandaag de dag zou iedereen tóch maar door je huis
heenlopen, als een olifant door een porseleinwinkel;
in het seizoen is het strand nü voor de kuilen van de
grote mensen!
J. MEKEL-VAN SCHAGEN
KIJK UIT BIJ SLOOP!
In no. 5 van jrg. 1965 bevindt zich een artikel over de onlangs gesloopte kapel te Biezelinge.
Voortdurend vallen er, zowel in Zeeland als elders, oude gebouwen onder slopershanden.
Dat is natuurlijk niet altijd te voorkomen en soms zelfs wenselijk. Als het evenwel om zeer
oude panden gaat in een reeds vele eeuwen bestaande plaats, ook al is het een gehucht, laten
dan toch passerende en oudheidminnende lezers eens de moeite nemen om enige tijd beschik
baar te stellen om goed rond te kijken. Zelfs een tweekamerwoning kan waardevolle herinne
ringen herbergen en zeker als zo',n huis in de volksmond nog een of andere bijnaam heeft.
Voor het bijwonen van zo'n afbraak heeft men lang niet altijd de beschikking over een expert.
Een leek kan er soms al heel wat aan doen, al zal die zeker de verdere sloop niet kunnen stuiten.
Misschien kan een waardevol onderdeel behouden blijven. Minstens kan men een zo nauwkeurig
mogelijke beschrijving vastleggen of een foto maken.
Dat er nog herhaaldelijk verborgenheden verloren gaan is evident. Zo is een paar jaar geleden
op de „ring" te Oud-Sabbinge (gemeente Wolphaartsdijk) een huis gesloopt, waarvan het
inwendige gelijkenis vertoonde met de beschreven kapel te Biezelinge. Achter een verborgen
nis moeten zich zelfs nog beeldjes bevonden hebben ,,door de slopers kapotgeslagen, de
beeldenstorm vier eeuwen overleefd hebbende".
A. de Sm.
288