meer, zodat je hem steunen moet bij het begin van de lectuur. Platen moet men uitplooien en de speci fieke geur van zo'n oud boek, iets tussen gepeperd en muf in, is haast opwindend. Zeggen dat ik die Cronyk toen van A tot Z gelezen heb, zou leugenen zijn, maar enkele details, en, zoals dat dan vaak gaat; mogelijk onbeduidende, hebben voorgoed mijn fantasie beïnvloed. Hoe Smallegange in 1647, in de wintervakantie, naar Domburg trok om de toen nog maar kortelings gevonden Nehalenniastenen te bezichtigen, en toen zo gelukkig was ter plaatse een romeins olielampje en een paar zilveren „medaille- kens" te kunnen kopen! Ik heb zelf van kindaf een hang naar alles wat oud, antiek, is, en zo'n simpele mededeling wekte vele dromen. Er loopt, bij wijze van spreken, in mijn gevoelsleven een draad van dit Dom- burgse olielampje van Smallegange naar de bustes van een romeins echtpaar die vorig jaar in de Fayum op gegraven werden en nu op mijn werktafel staan. Dit was stellig niet het juiste gebruik" van de Cronyk, maar het is, voor mij althans, de vruchtbaarste ge weest, enzulke trekjes zijn er overal in het boek. In Baarsdorp was een stoffelijk overschot opgegraven bij het vernieuwen van een regenbak bij de kerk. in het grafken lagen, sonder kist, in een toege vouwen wasschen kleed, de overblijfselen van een doot lichaem, zijnde een weinig stofs, stukken van het bekkeneel, van de beenderen aen de slaep des hoofts, eenige tanden, en iets van de swaerste schenk- kelen, soo dat het geoirdeelt wierd, over meer dan vierhondert jaren begraven geweest te zijn; dat alles weder, in het wasschen kleed dicht toegerolt, in het Choo-r van de Kerk, in een diep graf wech gelegt is, om een zalige Opstanding te verwachten", (pag. 744, 2e kolom). De woordkeus, en vooral de geestelijke achtergrond waaruit zo'n notitie was opgeweld, had den een bekoring die ik toen beslist niet onder woor den zou hebben kunnen brengen, maar die steeds le vend voor me gebleven zijn. Als ik door Baarsdorp kom, is daar ergens dat grafken voor mij, en de vroomheid van de mensen van eeuwen her, en dat geloof, waar niets meer van over is. En dan de platen. Ook hier vaak details: het galgen veldje bij de havenmonding van Goes, waar de bin nenvarende schepen als groet twee bengelende lijken zagen hangen, en het rad, en de spiesen; de raadsel achtige voorwerpen (ik weet nog steeds niet wat het zijn) die op een van de daakjes van de Middelburgse ,,Choor-kerk" liggen; de dwaze teddy-beren" op het bordes van het Vlissingse stadhuis; het haast exotische plaatje van de ruïne Oostersteyn met de onfatsoenlijke koe en met het vergeten" zwanemoedertje (op de reproductie helemaal niet meer te zien) dit alles tientallen malen bekeken en daardoor werkelijk in het geheugen geprènt. Ik vertel dit alles niet omdat het op zichzelf belangrijk is, maar omdat het wellicht typerend is voor de ver houding tot Smallegange van ons, Zeeuwen, die met dit boek opgroeiden of er geregeld mee geconfronteerd werden. Zo bleef een voorliefde voor een werk dat verder, noch om zijn tekst, noch om zijn platen of zijn typografie, tot de hoogtepunten van de zeventiende- eeuwse boekkunst gerekend mag worden. De tijd is verstreken, en de Cronyk werd in snel tempo steeds maar kostbaarder en schaarser. Vierhonderd, vijfhonderd gulden, weldra duizend, en op dit moment bedraagt de waarde van een geheel compleet, fraai exemplaar van de eerste druk uit 1696 de aardige som van 1.600,— 2.000, Maar zelfs die prijs heeft de belangstelling voor het boek niet gedood, integendeel. Een steeds groeiend aantal belangstellenden dus tegen over een, door ongelukken en rampen, verminderend aantal exemplaren. Wat lag er eigenlijk meer voor de hand, dan om Smallegange te herdrukken? Doch zou dat kunnen, zou er belangstelling voor bestaan, wie durfde dat risico aan? En hóé moest het gedaan wor den? De heer B. P. Carrière, van boekhandel van Benthem en Jutting uit Middelburg, van wie reeds vele culturele stimulansen zijn uitgegaan in onze provincie, is de man geweest die het plan heeft gemaakt en doorgevoerd om een nieuwe uitgave van de Cronyk te brengen. Alle voorbereidingen hebben ruim een jaar geduurd: de belangstelling aftasten, het boek maken en binden, maar nu ligt het eindresultaat dan voor ons: een mo numentale, herboren Smallegange in een geurig, lede ren gewaad met rijke goudopdruk op de rug en blind- stempels op de platten. Een goed staaltje van modern bindwerk, een vrij getrouwe copie van de band van de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse uitgave. Van binnen ziet het boek er, ondanks het feit dat men hier eveneens letterlijk met een reproductie te maken heeft, heel anders uit. Het gebruikte papier is blanker en zwaarder dan het laat 17-de-eeuwse papier, waar door het hele boek aanmerkelijk volumineuzer is ge worden. Verder is het formaat, daar het overgrote deel der „Smalleganges" in de loop der eeuwen in de marges afgesneden is geraakt, wat kloeker. De ge bruikte reproductietechniek is de foto-mechanische, zo wel wat de druk van de tekst als die van de platen be treft. Dit zegt een niet-boekenmens mogelijk niet zoveel, maar het betekent dus dat zowel tekst als prenten niet meer van gezette letters en van de in koper gegra veerde platen (die er overigens stellig niet meer zijn) werden afgedrukt, doch via de fotografie op geheel mechanische weg gereproduceerd werden. Dit is, in wezen, een erg dode techniek. Men kan op zichzelf weer bewondering hebben voor het feit dat de ont dekkingen van de moderne tijden een dergelijke re productie mogelijk hebben gemaakt, doch we hebben nu het eindresultaat voor ogen, en dat mist, hoe ge trouw de weergave ook is, de levendigheid en de finesse van het origineel, vooral in de platen. Een plaat in de oude Smallegange was een echte afdruk van de koperen plaat. Niet twee zijn er daardoor vol komen gelijk. De moet van de indruk van de metalen plaat in het vochtige papier is er rondom heen en het hele oppervlak van de prent is éven getint door de weggewreven inkt. De fijnste nuances, haarfijne lijn tjes en details komen volledig tot hun recht. Bij de fotomechanische reproductie is het effect fel wit-zwart, de rand van de koperplaat en de tint zijn uiteraard weg, en de ragfijne details gaan verloren, wat vooral opvalt in schaduwpartijen van huizen of in de soms héél kleine belettering van de landkaarten. Er zijn ook wel echte bezwaren aan deze techniek, die b.v. tot uitdrukking komen als gefotografeerd werd van een blad met een plooi er in, terwijl het maken van nieu we fouten niet helemaal uitgesloten is daarop wordt 274

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 6