herindel ings- jaar: gebied coëfficiënt 1959 Walcheren 18/9 2,0 1961 Tholen 7/6 1,2 1964 Zeeuwsch-Vlaanderen 30/10 3,0 1964 Zuid-Beveland 24/7 3,6 1965 Zeeuwsch-Vlaanderen 30/7 4,3 1965 Zuid-Beveland 24/4 6,0 1965 Zeeuwsch-Vlaanderen 30/5 6,0 1965 Tholen 7/1 7,0 Bepalende factoren De vraag kan gesteld worden, waaraan die grote verschuiving en versnelling valt toe te schrijven. Wij zouden in dit verband een aantal bepalende factoren willen signaleren, die mede debet zijn aan deze evolutie in visie, te weten: 1. het zoeken van de met opheffing bedreigde gemeenten naar een alternatief, dat niet zelden resulteert in een keuze voor een districtsbestuur of een (onbereikbaar) grote gemeente; 2. een ontwikkeling elders in den lande, die be trekking heeft op vrijwillige of opgelegde bo- vengemeenteiijke samenwerking (het stadsge west en Rijnmond); 3. nieuwe gedachten over de verhouding burger bestuurder en de daaraan verwante pogingen tot decentralisatie van gemeentelijk bestuur; 4. het streven van de minister van binnenlandse zaken naar een systematische aanpak van de grenswijzigingen van gemeenten; 5. de voortgaande aantasting van de eigen be stuurskracht der kleine gemeenten door de com plexiteit van het instituut gemeenschappelijke regelingen. Op zoek naar het alternatief Degene, die aan agressie blootstaat en dat is het normale gevoel van een gemeente in een her indelingsprocedure zoekt naar afweer- en ont snappingsmiddelen. Op dit gebied zijn de gemeen ten vindingrijk. Zelfs komt het voor dat al in een stadium voorafgaand aan de publikatie van een herindelingsplan initiatieven worden ontwikkeld om een verdedigingspositie op te bouwen. In die zin moeten de industrieschappen in Zeeuwsch-Vlaan- deren worden beschouwd, die enkele jaren ge leden furore maakten. 's-Heer Arendskerke po neerde destijds zijn oplossing voor de Sloe-pro- blematiek in de vorm van een bovengemeentelijk orgaan, Wemeldinge lanceerde een eilandraad voor Zuid-Beveland en Scherpenisse produceerde in 1961 een sterk betoog voor de vorming van één gemeente op Tholen, kennelijk met de bedoeling het plan tot samenvoeging met Sint-Maartensdijk te torpederen. Waarschijnlijk vlugger dan men kon bevroeden is deze suggestie door gedeputeerde staten overgenomen, getuige het laatste plan voor de samenvoeging van alle gemeenten op het ei land. Streekorganen Los van de bovengeschetste ontwikkeling is het streekbestuur bovendien in het middelpunt van de belangstelling gekomen door de instelling van het openbaar lichaam Rijnmond voor het bestuurlijk niet te hervormen gebied van de Nieuwe Water weg. Daarnaast ontstond een vrijwillige bestuurlijke sa menwerking tussen gemeenten in een agglomeratie o.a. de regeling voor het stadsgewest 's-Hertogen- bosch en de agglomeratieraad Eindhoven. In het algemeen valt het accent van de doelstelling op de ruimtelijke ordening en de bevordering van een goed industrieel klimaat. Samengevat dus: zorg voor wonen en werken. Niet onvermeld mag blijven, dat deze vrijwillige samenwerking veelal wordt bevorderd door een sluimerende angst voor annexatie. Burgerbestuurder De wetgever heeft bij de wijziging van de gemeen tewet van 9 juli 1964 nieuwe mogelijkheden gescha pen om de burger meer bij het bestuur te kunnen betrekken en op deze wijze bij te dragen tot een betere relatie tussen de overheid en de bestuurden. In het kort komt de regeling hierop neer, dat de gemeente commissies kan instellen met bestuurlijke bevoegdheden voor een bepaald territoir (wijk raad) of voor de behartiging van een bepaald be lang (b.v. sportraad). Toch is het merkwaardig dat de door velen zo aan geprezen relatie burgerbestuurder op het ogen blik aan scherpe kritiek blootstaat. In de loop van enkele weken noteerden wij van gezaghebbende zijde markante uitlatingen over deze formule. Prof. dr. J. v. d. Hoeven, oud-fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid in de gemeenteraad van Amsterdam stelde tijdens een voordracht te Leiden, dat het hoogst nuttig zou zijn te onderzoeken van welke zijde nu feitelijk de vraag komt naar een betere verhouding tussen burger en overheid. De spreker had de indruk dat deze relatie-verbetering nauwelijks een zorg is voor de burger. Prof. dr. M. Troostwijk verklaarde tijdens een lezing in Goes dan men zich geen illusies moest maken over de burger en zijn burgerzin. Het uitgangspunt van de burger is volgens deze hoogleraar: welke gemeente biedt mij de meeste voorzieningen. Hij eist met verwaarlozing van de vraag hoe deze tot stand komen m.a.w. onverschilligheid ten aanzien van het plaatselijk bestuur. Als een negatieve fak- tor voor de groei van de relatie noemde de hoog leraar ook de verhoogde mobiliteit in het wonen. Stimulans van bovenaf Minister Smallenbroek heeft zich principieel in het debat gemengd met de uitspraak dat aan een stelselmatige opheffing van kleine gemeenten moet worden begonnen. Overigens blijft het merkwaar dig dat de staatssecretaris drs. Westerhout als uitgangspunt voor zijn beleid de verbetering van de relatie tussen bestuur en bestuurden als uit gangspunt neemt. (Weergave van een interview in de Provinciale Zeeuwse Courant d.d. 2 november 1965). Het zal de moeite lonen de wetsontwerpen van deze bewindsman op dit beginsel te toetsen. Gemeenschappelijke regelingen De samenwerkingsvormen, die ontstaan uit een te kleine omvang van grondgebied, actie-radius of

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 19