H Zeeuws Tijdschrift
NUMMER 1 16e JAARGANG 1966
Het hiernavolgende verhaal, dat speelt in Middelburg op het eind van de
vorige eeuw, is een fragment uit een nieuwe roman van L. W. de Bree.
Het boek zal onder de titel Steen in de vijver het komende voorjaar verschijnen
bij P. N. van Kampen en Zoon N.V. te Amsterdam.
Toen de laatste regel op papier stond, rekte Thijs zich, de armen ver boven
het hoofd, eens lekker uit.
,,Kó-kö-kok-edèhAlweer een ei."
Hij herhaalde zijn triomfroep een paar keren, tot ze hem tamelijk echt leek.
Eigenlijk zou hij wel een eitje lusten, en een stevige boterham en een kop
koffie erbij.
De klok wees tien voor halfacht. But was laat, die zat naar alle waarschijnlijkheid
ergens te peren, de zuiplap. Het was verreweg het verstandigst dat hij zelf maar
alvast voor de broodmaaltijd zorgde, je kon niet weten hoe But thuiskwam.
Terwijl het koffiewater aan de kook raakte, hoorde Thijs zijn vriend de trap
opstommelen.
Nu niet sikkeneurig zijn, hield Kemp zichzelf voor, net doen of je niks aan
hem merkt.
Hij schikte twee eieren in het netje, liet dat in de dampende ketel neer.
Daar stond But in de deuropening, een tikje rood aangelopen weliswaar, maar
rechtop, minder ver heen dan Thijs verwacht had.
Met een perfect routinegebaar lichtte hij de hoge hoed en dreunde op: „Me
juffrouw de weduwe Wondergem laat bekend maken, dat in de ouderdom
van vierenvijftig jaar zacht en kalm ontslapen is
„Schei uit!"
1