budget van het plaatselijk bestuur groeien in tal en last. Bij nadere beschouwing van een bepaalde streek in de provincie moet men tot de conclusie komen dat de eigen structuur van de gemeente nauwelijks te herkennen valt onder het hoogpolige tapijt van gemeenschappelijke regelingen. Natuur lijk, men kan zich met terzijdestelling van het aantal man-uren vergaderen, administreren en har rewarren verheugen op projecten van samen werking als b.v. ratiobouw en huisvuilophaaldien sten, maar niet verzwegen mag worden dat in een groter bestuurlijk verband deze zaken wellicht eerder en efficiënter gerealiseerd zouden zijn. Eigenlijk spruiten de gemeenschappelijke regelingen voort uit de nood van de bestuurlijke onmacht. Kern van het probleem Een conclusie op grond van de bovenstaande uit eenzetting mondt uit in de vraag: welke omvang moet een gemeente hebben om te functioneren. Wij hebben de indruk dat hier naast een aantal vaagheden over lokale democratie de kern ligt van het vraagstuk van de herindeling. In dit licht moeten, zo dachten wij, de wijzigingen verklaard worden, die door gedeputeerde staten in de loop van de tijd in de voorstellen tot grens wijziging zijn aangebracht. Het provinciaal bestuur staat in deze voor de opgaaf gestalte te geven vandaag aan de dag aan de gemeente van morgen. Dit gebeurt in een confrontatie met de bestuurspraktijk van heden en rekening houdend met de eisen van de toekomst. In deze ontwikkeling onderkennen wij een verschui ving van de bestuurseenheid van locus naar regio of huiselijker gezegd een verandering van be- stuurspatroon van nopjes in grote ruiten. Het heeft er de schijn van (men zie de jongste voorstellen met betrekking tot Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen) dat de beslissing over het ruiten-patroon nog niet principieel is gevallen. De regio prevaleert nog niet. De aanhang voor de gemeente-oude stijl is kennelijk te groot. In dit opzicht zijn de betrokken gemeentebesturen eigenlijk al een stap verder. Men erkent de nood zaak van een regionaal bestuur, van een groter verband, onder het voorbehoud van eigen voort bestaan. In wezen komt het er op neer dat de kleine ge meente zegt: bouw gerust een grote hangar boven mijn boerenbedoeninkje als ik maar baas in mijn eigen huis(je) mag blijven. Een dergelijke situatie is te vrezen wanneer er met alle geweld een vierde bestuurslaag in het Nederlandse staatsbestel ge- introduceerd moet worden. Gemeente-nieuwe stijl Gedachten over een speciale regeling ten aanzien van een bovengemeentelijk bestuur zullen in de praktijk zelden rijpen tot een wetsontwerp, laat staan een wet. De geschiedenis van een bovenge meentelijk orgaan als Rijnmond is in dit geval leer zaam. Het ligt niet voor de hand dat wij in Zeeland op dit gebied de toon aan zullen geven. Veeleer is het gewenst om met behulp van het wettelijk stramien een bestuursvorm na te streven die in min of meerdere mate recht doet aan de eisen van deze tijd. De doelstelling die hierbij voor ogen staat valt in twee onderdelen uiteen: a. bestuurskracht; b. handreiking aan de lokale democratie. Het staat vast dat alleen een grote gemeente een voedingsbodem kan zijn voor een ontwikkeling van een goede bestuurskracht op grond van haar middelen, apparaat en „manpower". Projecteren wij deze doelstellingen bijvoorbeeld op het herindelingsgebied Zuid-Beveland, dan zou op grond van de eis onder a één misschien twee ge meenten de voorkeur verdienen. Dit lijkt onver enigbaar met de doelstelling sub b namelijk het scheppen van mogelijkheden voor de lokale demo cratie of het verbeteren van de relatie burger overheid. Op grond van de eerdergenoemde wet van 9 juli 1964 kan echter voor een bepaald gebied van een gemeente een wijkraad ingesteld worden met be stuurlijke bevoegdheden. In de literatuur spreekt men dan van een bestuurscommissie. Aan een dergelijk lichaam kan een taak oogedranen wor den, die de taak van de gemeenteraad benadert. In het geval Zuid-Beveland zou de constructie mogelijk zijn, dat bij opheffing de oude gemeente raden als bestuurscommissies voor hun territoir blijven bestaan, terwijl het beherend apparaat ge centraliseerd wordt. De voordelen van een grote gemeente heeft men dan gerealiseerd terwijl de afstand burgerbestuur niet noemenswaard ver groot wordt. Als verbindingsschakel zou men de gemeentesecretarissen toch al vertrouwensman nen in de kleine gemeenten kunnen handhaven voor het directe contact tussen de wijk en het centrale bestuur. De bestuurscommissies krijgen overeenkomstig de gemeentewet een lid van de (centrale) gemeenteraad toegevoegd, die zonodig als voorzitter kan fungeren. Het voordeel van deze opzet kan zijn dat burgemeester en wethouders van de (grote) gemeente zich kunnen bezighouden met de algemene beleidszaken, terwijl de gemeen teraad zich van allerlei lokale probleempjes kan distantiëren. Competentiegeschillen en conflictsitu aties die bij een vierde bestuurslaag voor de hand liggen en langdurige vertraging kunnen betekenen zijn hier door hiërarchische verhouding van het centrale bestuur tot de bestuurscommissie te ver mijden. Het zij toegegeven dat het bovenstaande een bre dere uitwerking nodig heeft om aannemelijk te klinken. Toch zou het aanbeveling verdienen het kern-probleem van de herindeling ook eens van die kant te benaderen. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 20