Kastelen in Zeeland
Resumé van de lezing, gehouden voor het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen door
dr. J. G. N. Renaud, wetenschappelijk hoofd
ambtenaar bij de rijksdienst voor oudheidkundig
bodemonderzoek (23 dec. '65).
Heden ten dage is Zeeland slechts schaars met
kastelen bezaaid. Op Schouwen-Duiveland tel
len we het kasteel Haamstede en het slot Moer-
mond. Westhoven vormt op Walcheren het enige
voorbeeld van feodale architectuur, verder res
ten nog enkele buitenplaatsen zoals Ter Hooge.
De Berg van Troye bij Borssele heeft vroeger
een trots kasteel gedragen. Van het slot te
St. Maartensdijk is niets meer over. en in
Zeeuwsch-Vlaanderen zal men vergeefs naar
kastelen zoeken.
Percentsgewijze echter, en in vergelijking met
elders is er in Zeeland op het gebied van onder
zoek naar de resten van vroegere kastelen,
bijzonder veel verricht. Te wijzen valt hier op
de opgravingen bij Sandenburg (Veere), de
Hellenburg (Zuid-Beveland), de archeologische
onderzoekingen, ingesteld tijdens de restauratie
van de kastelen Haamstede en Moermond, en
die, ingesteld door dr. W. C. Braat naar de fun
damenten van de Oude Burg te Middelburg en
van Burg op Schouwen. Deze burgen zijn echter,
in tegenstelling tot de kastelen, gemeenschaps
versterkingen, opgeworpen door een groep, ter
bescherming van die groep.
Oorspronkelijk behoorde het recht om ver
sterkingen te bouwen tot de „regalia", de rech
ten dus van de vorst. De Hollandse en Vlaamse
graven in de 9e, 10e en 11e eeuw, hadden dan
ook toestemming nodig van hun leenheer, om
versterkte gebouwen op te richten. Volgens een
besluit van Karei de Kale was het leenmannen
verboden versterkingen te bouwen, en waar dit
geschied was had de bevolking het recht deze
omver te halen. In latere tijd gaat dit regaal
uit koninklijke of keizerlijke handen over in
die van de grotere territoriale heren; langza
merhand verwerven ook de kleinere territoriale
machthebbers dit recht. In deze streken heeft
het feodale stelsel zich ontwikkeld in navolging
van dat in Frankrijk. De ambachtsheerlijkheden
ontstonden hier in de 12e en 13e eeuw, en de
eerste kastelen werden dan ook pas in die tijd
gebouwd. Het individuele karakter van deze
versterkte gebouwen komt goed tot uiting als
men bedenkt, dat zij slechts aan een honderd
tal mensen schuilplaats konden bieden. De ver
dediging was slechts aan enkele tientallen toe
vertrouwd.
Onder „kasteel" moet dus verstaan worden:
woon- en wijkplaats voor een beperkt aantal
mensen. De burgen, collectieve wijkplaatsen
voor een hele groep, vallen hier dus niet onder,
evenmin de versterkingen, die de landsheer
voor de 12e eeuw bouwde ter verdediging van
zijn gebied. Deze waren immers nauwelijks be
woonbaar. De woonkastelen zijn dus in het alge
meen ontstaan in de loop van de 13e eeuw. In
de 16e eeuw doet zich weer een splitsing voor
nl. in woonplaats enerzijds (de landhuizen en
buitenhuizen) en wijkplaatsen anderzijds (de
citadellen). In feite schrijft men met de ge
schiedenis van de Nederlandse kastelen die van
het Nederlandse landhuis.
Zeeland beschikt als enige provincie over een
uitgebreide documentatie van zijn kastelen en
buitenplaatsen. Op het eind der 17e eeuw zijn
zij nl. door verschillende schilders en tekenaars
opgemeten en getekend. Roeland Roghman,
werkende in Holland en Utrecht, tekende
alleen de gevels; Isaac Hildemisse, wiskon-
stenaar en schoolmeester te Veere heeft ook de
plattegronden vastgelegd. Helaas echter niet de
uit de gegevens te reconstrueren bouwkundige
ontwikkeling. De oorspronkelijke tekeningen en
opmetingen zijn verloren gegaan; de kopieën
zijn echter in de Zelandia Illustrata, de histo-
risch-topografische atlas van Zeeland, eigendom
van het Zeeuwsch Genootschap der Weten
schappen, aanwezig. Als men dit materiaal
overziet, komt men tot de conclusie, dat er veel
meer is geweest, dan het huidige bezit aan
kastelen, buitenplaatsen en landhuizen zou doen
vermoeden. Er moet dus wel verdwenen zijn.
Soms ook kan men uit de tekeningen afleiden,
dat reeds in de tijd van Hildernisse gedeelten
van gebouwen gesloopt of op andere wijze ver
dwenen waren, als men nl. deze tekeningen gaat
vergelijken met de in onze tijd blootgelegde
fundamenten. Dit is o.m. het geval bij het
kasteel Hellenburg.
Hoewel de gravures van de Amsterdamse kun
stenaar Rademaker vaak niet naar de werke
lijkheid zijn vervaardigd (gepubliceerd in het
18e eeuwse plaatwerk „De Duizend Gezichten"),
en men tegenwoordig dit bedrog kan opsporen
door bestudering van de bij opgravingen aan
het licht gekomen gegevens, is toch ook dit
werk van belang, daar Rademaker soms de be
schikking heeft gehad over een sinds dien ver
dwenen schilderij of andere afbeelding, zodat
daaruit de staat van de gebouwen in een be
paald tijdperk kan worden afgeleid.
Enkele woorden dienen nog gewijd te worden
aan de „hillen". Deze, in het Zeeuwse landschap
vrij veelvuldig voorkomende, door mensenhan
den opgeworpen heuvels, zijn lang niet alle
kasteelbergen. De Berg van Troye bij Borssele
is inderdaad een „chateau a Motte; zij is echter
als kasteelberg reeds spoedig verlaten, omdat
de rol van deze soort versterkingen in de 13e
eeuw reeds was uitgespeeld. De kasteelberg is
immers uiterst kwetsbaar (ondermijning) en
doet afstand van een in deze streken uiterst
belangrijk verdedigingsmiddel: het water. De
meeste hillen in Zeeland blijken dan ook te zijn
kleine terpen, waar boerderijen op hebben ge
staan en bedoeld als vluchtmogelijkheid in ge
val van overstroming. Veel van deze heuvels
hebben later molens gedragen. Oude kaarten
zijn vaak een belangrijke bron van gegevens
over deze bergen en hun bestemming in de loop
der tijden.
28