„Een stuiver", riep Vermeulen dan. ,,Een stuiver geboden, wie meer? Niemand? Een stuiver eenmaal Van Duimen raffelde zijn verplichte zinnetjes af, wees zonder omhaal toe en liet zo gauw mogelijk een nieuw stuk aandragen. De belangstelling voor het spektakel groeide nog. En de stemming was best. Nu ja, vergeleken met de grote stad was het niks. Geen gebalde vuisten, geen krijsende vrouwen, geen stenen en geen paardevijgen. Maar ook geen smeris sen, geen bloed. Wel zo goed, het was jolig. Er kwam een klok aan bod, een glimmend bruin kastje met gedraaide knoppen op de kap. Armemensenpronk met miezerig beslag. Het was al een uitgemaak te zaak, dat het ding voor een stuiver gaan zou, toen Samuel Speyer door de menigte drong. „Mensen toch, een klok voor zo'n habbekrats! Daar wil ik nog wat opgooien." Ze namen hem niet serieus, ze zeiden: „Zie dat je bij Rosa komt" en „Dat gaat je neus voorbij, Sam." Dommisse vroeg goedmoedig of hij maar wilde opdonderen. But trok hem aan zijn mouw, nijdig: „Dat is geen manier, zo hebben we niet afgesproken." Speyer keek van But naar de man op het voetstuk, die zijn hand al uitstak om terug te vorderen, één gulden achttien. Lokkend hield Van Duimen het klokje omhoog. „En wat biedt onze vriend Speyer?" Kemp bauwde na. „Hè ja, wat biedt onze vriend?" „Vooruit Speyer, laat horen, met die meneer daar heb je niks te maken", spoorde Van Duimen aan. Thijs echode: „Toe maar Speyer, met mij heb je immers niks te maken?" Woordloos gesticulerend streed Samuel zijn afschuwelijke strijd, het zweet gutste hem langs de slapen. Nog eens wierp hij een begerige blik op het mazzelklokje. Toen strekte hij de armen langs het lijf, wierp het hoofd in de nek en riep: „Zal ik de geringe van zijn goed beroven omdat hij arm is?" Ze begrepen allemaal, dat Speyer het klokje niet weg zou slepen en schreeuw den „Hoera" en „Bravo". Twee zakkendragers namen hem op de schouders, als een veertje ging Sam de lucht in. Als volksvriend werd hij bejubeld, toegelachen, toegezwaaid. Van Duimen boog zich quasi onverschillig over zijn papieren en liet gauw-gauw het volgende stuk aandragen. Dit was geen verkoping, dit was een kermis. Speyer spartelde tot hij weer op zijn benen stond, vluchtte weg als een hond, die overmatig is aangehaald. Er kwam een waterfilter aan bod en een zinken kuipje, en daarna een stel stoven; heel de rataplan, kaduuk, versleten, incompleet. En Sinke boog maar en bedankte, telkens als via deurwaarder en koper weer een stuk van de armoe bij hem terugkeerde. Het laatst kwam een gebronsde petroleumlamp onder de hamer. Toen was het bijna nog misgegaan, want door de menigte roeide Kees Kadet, van beroep huisjesmelker. Van een stuiver vloog het bod omhoog naar een kwartje. Een kaaiwerker sloeg de lamzak zijn hoed over de oren, maar niemand schonk er aandacht aan. Alle rumoer verstomde, omdat het bod van de ene spelbreker door dat van een ander werd overtroefd, en hoe! „Een gulden!" Het was nauwelijks te geloven: daar stond Florence Redeman in een chic 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 7