HULSTERLOO. Van ca. 1156 tot 1580 een
nederzetting van de Norbertijnen. Zeer be
kend Maria-genadeoord in ce Middeleeu
wen. In vele Vlaamse steden was Hulsterloo
geplaatst op de lijst van strafbedevaarten.
Hulsterloo wordt herhaaldelijk genoemd in
het Middel-Nederlandse dieren-epos „Van
den Vos Reinaerde".
Op de plaats van de oude nederzetting ligt
thans Nieuw-Namen, een kerkdorp van de
gemeente Clinge in Oost-Zeeuwsch-Vlaan-
deren. Dit dorp ligt op een pleistocene for
matie, die enkele meters boven het omrin
gende polderland uitsteekt.
Br.
HYDROBIOLOGISCH ONDERZOEK. Onder
hydrobiologie verstaan we wetenschappe
lijk onderzoek aangaande waterplanten en
waterdieren, gezien in hun onderlinge sa
menhang en rekening houdende met de be
trekkingen die zij onderhouden met hun wa
ter-milieu.
In het midden van de 18e eeuw verzamel
den en beschreven M. Slabber*, L. Bom-
me* en J. Baster* ijverig allerlei dieren
langs de Zeeuwse kusten. Tussen 1850 en
1920 verrichtten R. T. Maitland en J. G. de
Man* hun belangrijke onderzoekingen, ter
wijl verschillende biologen, die bepaalde or
ganismen bestudeerden, materiaal van Zee
land onderzochten. Al zal de moderne hy-
drobioloog herhaaldelijk teruggrijpen naar
hun werk, toch mogen we niet van hydro
biologie spreken.
De toegepaste hydrobiologie, dat wil zeg
gen, onderzoek van planten en dieren uit
het water, met het doel de resultaten voor
de maatschappij ten nutte te maken, ver
ruimde onze kennis omtrent de hydrobio
logie van Zeeland, toen een Commissie uit
leden van de Nederlandse Dierkundige Ver
eniging in 1883-1884 een verslag bewerkte
omtrent de oestercultuur*. Zich terecht op het
standpunt stellende dat het voor het culti
veren van oesters in de Oosterschelde nood
zakelijk is een inzicht te verkrijgen in de
samenstelling van de gehele flora en fauna,
onderzocht deze Commissie, naast de biolo
gie van de oester een prachtig werk van
P.P.C. Hoek* een groot aantal andere or
ganismen. Het werk van H. C. Redeke (1902)
over het plankton van de Oosterschelde
sluit hierbij goed aan.
Ook in latere jaren heeft het visserij-biolo
gische werk, verricht ten behoeve van de
oestercultuur, voor de hydrobiologie van
Zeeland rijke vruchten afgeworpen. Steunend
op hydrografisch werk van Rijkswaterstaat,
zette P. Korringa in 1940 uiteen waarom de
kom van de Oosterschelde voor deze cul
tuur zo bij uitstek geschikt is. De in dit werk
vermelde gegevens omtrent de getijdestro
mingen binnen de Oosterschelde zijn niet
alleen voor de oestercultuur, maar ook voor
de gehele hydrobiologie van belang. Het
werk van Korringa werd later voortgezet
door A. C. Drinkwaard en gaf Korringa zelf
aanleiding tot het leveren van een bijdrage
tot de zuivere hydrobiologie, toen hij in 1954
zijn ervaringen samenvatte omtrent de be
groeiing van oesterschelpen.
Het is ondoenlijk om hier volledig het
werk te noemen van biologen die, naast an
der, ook Zeeuws materiaal bestudeerden,
maar we willen een uitzondering maken voor
het werk van C. den Hartog over wieren,
omdat hierin goed tot uiting komt dat ver
schillende zuidelijke soorten in de Ooster
schelde de noordgrens van hun versprei
dingsareaal bereiken. Ook het werk van de
Strandgroep van de Ned. Jeugdbond voor
Natuurstudie en de Kon. Ned. Nat. Hist. Ver
eniging mag niet onvermeld blijven.
In 1958 werd de Afdeling Delta-Onderzoek
van de Kon. Ned. Akademie van Weten
schappen opgericht en in Yerseke gevestigd.
Zij kreeg de opdracht een studie te maken
van de veranderingen in flora en fauna, die
het gevolg zullen zijn van de uitvoering van
het Delta-plan. De resultaten van het bio
logisch werk verricht vóór, tijdens en na de
afsluiting van de Zuiderzee maakten het
waarschijnlijk dat in het Zeeuwse Delta-ge
bied een schat van biologische gegevens
te verkrijgen zou zijn, omdat praktisch ner
gens op zulk een schaal zoute en brakke ge
tijde-wateren in stilstaande, zoete meren
veranderd worden.
Momenteel werken acht biologen en een
chemicus met hun assistenten aan een in
ventarisering van de wateren die nog niet
veranderd zijn en aan een studie van de ob
jecten, zoals Brielse Meer en Veerse Meer,
die reeds zijn afgesloten, en waar al van
veranderingen sprake is.
Van de bereikte resultaten noemen wij de
artikelen van Den Hartog over lagere kreef
ten en platwormen, die vooraf gegaan wor
den door een hydrologische indeling van het
Delta-gebied, het werk van W. G. Beeftink
over de zoutplanten der slikken en schorren
en dat van C. Bakker over het plankton van
het Veerse Meer.
Diverse andere onderwerpen zijn in studie,
waaraan, nu eenmaal de hydrobiologie in
Zeeland een steunpunt heeft, door diverse
onderzoekers van elders, ook uit het bui
tenland, deelgenomen wordt. De hydrobio
logie in Zeeland heeft zich een eigen plaats
verworven.
V.
KANAALZONE TERNEUZEN-SAS VAN GENT.
Sedert de tiende eeuw heeft Gent een uit
gang naar zee gehad. Deze maakte aan
vankelijk gebruik van kreken. Na 1262 dien
de de Lieve die naar Brugge liep hiervoor.
In 1549 werd de Sasse vaart in gebruik ge
nomen, voorganger van het huidige kanaal.
51