„dat de vallen ontstonden door ondergrond-
sche wateraderen, die onderaardsche holen
deden ontstaan door het wegstroomen van
losse gronddelen, welke overwelfd met vaste
aardlagen, eindelijk instorten".
Sindsdien zijn vele verhandelingen over dit
onderwerp verschenen. Vrijwel algemeen
kwam men tenslotte tot deze conclusie: In
ongeroerde diluviale (pleistocene) zandgron
den krijgen vallen de grootste omvang en
in een val doet zich geen nieuwe val voor.
De onderzoekingen van de laatste 15 jaar
evenwel hebben aangetoond dat de vallen
in Zeeland alleen voorkomen in de jong-
holocene zandlagen. Dat jonge zeezand is
veelal in ruime mate aanwezig in de mon
ding of aan de randgebieden van voorma
lige geulen. In fig. 1 is een situatie getekend
van de provincie Zeeland met de bedoelde
geulen. Enkele bekende geulen waren: De
Schenge, de Zwake, de Dierik, de Piuimpoot,
het Faal, de Wijtvliet en de Schelveringe.
Het is geen toeval dat juist in die verzande
geulgebieden vele en grote oever- en dijk-
vallen zijn opgetreden.
Ligt een oever met een dergelijke profiel-
opbouw in de stroomaanval dan zal door
de eroderende werking van eb en vloed, op
een gegeven moment het oevertalud de z.g.
kritische helling bereiken. De gevaarlijke pe
riode is dan ingetreden. Slechts een kleine
verstoring van het talud is nodig om een
massale wegvloeiing van het losgepakte
zandmateriaal in te leiden. Het feit dat val
len in jong zeezand optreden houdt tevens
in dat wel degelijk in een eenmaal aange-
zande val opnieuw ontgrondingen kunnen
plaats hebben. De feiten hebben dit trou
wens in een aantal gevallen bewezen.
We onderscheiden twee hoofdtypen van ont
grondingen nl. afschuivingen en vallen. De
afschuivingen blijven in de regel beperkt tot
een herstel van het natuurlijk talud. De val
len geven uitvloeiingsverschijnselen te zien.
Een ver landwaarts reikende schelpvormige
kom die soms enkele honderden meters
breed kan inscharen is daarvan het ken
merk. Men spreekt van oevervallen als de
uitvloeiing beperkt blijft tot het voor de zee
dijk gelegen voorland. Dringt de ontgron
ding door tot in de zeedijk dan is duidelijk
sprake van een dijkvak Ettelijke honderden
meters zeedijk zijn in de loop der jaren op
die manier in de Zeeuwse stromen verdwe
nen. Andere typen van ontgrondingen noemt
men plaatvallen, strandvallen en onderzeese
vallen en afschuivingen.
Sinds 1800 zijn in Zeeland ca. 1000 vallen
en/of afschuivingen opgetreden. De inhoud
van de verplaatsbare grondmassa liep daar
bij uiteen van enkele duizenden tot enkele
miljoenen m3.
De grootste oever- en dijkvallen zijn opge
treden aan de calamiteuze Oost-Beveland-
polder en aan de Wilhelminapolder resp. ten
TEGENWOORDIGE KUSTL'JN
KUSTL'JN i 1200 (OUDE KERNEN)
AANWASSEN NA 1200
VALLEN GE BI EDEN
westen en ten oosten van het Goese Sas
langs de Oosterschelde. Op 9 april 1943
vloeide in enkele uren tijds een massa van
ca. twee miljoen m3 klei en zand in de rivier.
De zeedijk die was aangetast brak enkele
dagen later door. Curieus is dat de bezet
tende macht moest worden overtuigd dat dit
voorval geen sabotage was. Ca. 12 ha goede
landbouwgrond moest worden prijsgege
ven. Eenzelfde calamiteit herhaalde zich bij
na twee jaar later toen op 20/21 januari 1945
de Oost-Bevelandpolder inundeerde. Het was
het gevolg van een grote dijkval die ca. drie
miljoen m3 klei en zand, inclusief een ge
deelte zeedijk in de diepte deed verdwijnen.
Behalve de herstelkosten moest een verlies
van ca. 10 ha landbouwgrond worden ge
boekt.
Andere grote vallen
Borsselepolder
28 oktober 1874 ca. 1.600.000 m3
Eendrachtspolder (Z.-VI.)
april 1878 ruim 1.000.000 m3
v.m. Sophiapolder (N.-Bev.)
5 januari 1881 ca. 610.000 m3
Vlietepolder (N.-Bev.)
11 september 1889 ca. 935.000 m3
Vier Bannen van Duiveland
7 januari 1892 ca. 832.000 m3
Breede Watering Bewesten Yerseke
29 mei 1899 ca. 750.000 m3
Vier Bannen van Duiveland
23 januari 1920 ca. 621.000 m3
v.m. Al te Kleinpolder (N.-Bev.)
10 januari 1939 ca. 550.000 m3
Leendert Abrahampolder (N.-Bev.)
3 januari 1941 ca. 907.000 m3
Torenpolder (N.-Bev.)
8 maart 1944 ca. 840.000 m3
Een recente oever- en dijkval vond plaats
zondagnacht 20/21 maart 1966. Tot 's avonds
ca. 7 uur had een aantal sportvissers de zee
dijk van de calamiteuze Leendert Abraham-
64