w.
polder bij Kots uitgekozen om hun sport te
beoefenen. Ca. drie uur later (omstreeks het
tijdstip van laag water) voelden enkele be
woners van het dorp lichte trillingen die op
dat tijdstip nog niet verklaarbaar waren, 's
Morgens stelde men vast dat niet alleen het
dijkmagazijn met sluisdeuren, gereedschap,
peilboot enz., maar ook ca. 300 m zeedijk
in de Oosterschelde was verdwenen. De
44ste ontgronding sinds 1881 op een oever
van ca. 2 km lengte was hier een feit. De
val werd geregistreerd als een van de groot
ste dijkvallen in Zeeland. Door de aanwe
zigheid van de inlaagdijk die in 1896 reeds
was gelegd, werd de polder voor overstro
ming behoed. De inlaag groot ca. 5 ha,
werd geïnundeerd.
Lit.: M. H. Wilderom, 1957. Oever- en dijkvallen in
Zeeland. Polytechnisch tijdschrift, uitg. B, nrs. 31 en 32,
552-557.
ONDERGROND. Zeeland behoort voor het
allergrootste deel tot het z.g. westelijke zee
kleigebied. Alleen in het uiterste zuiden van
Zeeuwsch-Vlaanderen komen oudere terres-
trische en niveo-fluviatiele afzettingen voor.
Het westelijk zeekleigebied omvat het gehele
kustgebied vanaf de Dollard in Groningen
tot Cadzand in West-Zeeuwsch-Vlaanderen.
In het normale spraakgebruik spreekt men
in Zeeland van het „Delta-gebied". Hierdoor
zou men verwachten, dat de geologische ge
schiedenis van de opbouw van dit gebied
gerangschikt zou moeten worden onder een
stuk geschiedenis van een riviermond, waar
in de afzettingen gekenmerkt zijn door del
tastructuren als fore-sets, bottom-sets en der
gelijke. Het feit doet zich echter voor, dat
de jongste geologische ontwikkeling tijdens
het Holoceen in het huidige patroon niets
met een delta in geologische betekenis ge
meen heeft. De bij een deltagebied behoren
de patronen en karakteristieke structuren
worden slechts zelden aangetroffen. Indien
dergelijke structuren voorkomen, wijzen ze
veelal op een transport vanuit zee en niet
op een stromingsrichting behorende bij een
fluviatiele (dus rivier-) delta. In het Pleisto
ceen kan dit evenwel anders zijn geweest
zoals verderop moge blijken (zie Afzetting
van Halsteren).
De afzettingen gevormd tijdens het Holoceen
behoren echter slechts tot het beeld van een
verdrinkend, of verdronken, kustlandschap.
In dit landschap is een deel te onderscheiden,
waarin zich de kust tot een estuarium van
Rijn, Maas en Schelde heeft ontwikkeld.
In de jaren betrekkelijk kort na de over
stromingsramp van 1953 tot heden is ge
tracht een zo gedetailleerd mogelijk inzicht
te krijgen van de geologische opbouw van
Zeeland. Dit geschiedt in het kader van de
uitgifte van de nieuwe geologische kaart
van Nederland 1 50.000. Voor het kust
gebied, waarin ook Zeeland is gelegen,
wordt de geologische geschiedenis van het
Holoceen in beeld gebracht. Dit Holoceen
omvat een periode van de laatste 10.000
jaar. In het zuidelijk deel van Zeeuwsch-
Vlaanderen, gelegen tegen de Belgische
grens, werd ook het Pleistoceen in het kaart
beeld betrokken. In het algemeen ligt in
Zeeland de basis van het Holoceen binnen
de 20 m NAP. Dit neemt evenwel niet
weg, dat dieper gelegen, dus oudere lagen,
ook in het onderzoek betrokken worden. Het
waarnemingsnet hiervoor is dan echter veel
grover. Zo komen in Zeeland maar betrekke
lijk weinig boringen voor die tot 200 m en
meer reiken.
In onderstaande tabel is de stratigrafische op
eenvolging van de tertiaire en kwartaire la
gen aangegeven die in Zeeland in de bo
ringen aangetroffen kunnen worden.
De tertiaire en mariene oud-kwartaire lagen
hellen in dit gebied in noordelijke richting.
Dit geldt in algemene zin ook voor de bo
venkant van het jongste Pleistoceen (Weich-
selien). Aan de Belgische grens ligt dit laat
ste op ca. 5 m NAP en in Schouwen op
ca. 20 m NAP.
Onderstaand profieltje door Zeeland laat
een en ander duidelijk zien, waarbij opge
merkt dient te worden, dat hierin niet alle
geologische eenheden uit de tabel aanwezig
zijn. Er kunnen nl. plaatselijk hiaten in de
stratigrafische opeenvolging voorkomen.
Indien men het gehele Kwartair in Zeeland
wegneemt blijkt, dat in Zeeuwsch-Vlaanderen
ongeveer ten zuiden van de lijn Sluis-Sas
van Gent het Eoceen dagzoomt. Dit Eoceen
bestaat hier dan uit de Klei van Asse. On
geveer op de grens van Nederland-België
bij Eede dagzomen vervolgens het Wemme-
lien (Bande noire) en het Ledien. Ten noor
den van de lijn Sluis-Sas van Gent tot aan
een lijn ongeveer lopende van Breskens tot
Heikant wordt het gebied ingenomen door
oligocene afzettingen behorende in het zuide
lijk deel tot het Tongrien en in het noordelijk
deel tot het Rupélien Boomse klei). Het
Boven Mioceen ligt vervolgens in een smalle
strook langs de noordkust van West
Zeeuwsch-Vlaanderen tot aan de Thomas
Polder, via een noord-zuidlijn over Biervliet,
overgaande in een zuidelijke begrenzing tot
iets zuidelijker van Axel tot Absdale (gehucht
westelijk van Hulst). De oostelijke begrenzing
van dit Boven Mioceen wordt gevormd door
een noord-zuid lijn van de Griete tot Absda
le. Het overige oostelijke deel van Oost-
Zeeuwsch-Vlaanderen wordt vervolgens in
genomen door afzettingen van het Plioceen.
Over al deze tertiaire formaties heen liggen
kwartaire afzettingen.
De oudste mariene kwartaire afzetting, de
Formatie van Merksem, komt bij Nieuw Na
men (de Kauter), aan de oppervlakte en
65