hij in 1918 de wagenmakerij had geliqui
deerd. In 1922 kocht hij het hofsteedje
„Klein Poppenroede" aan de Seisweg onder
Middelburg, waar hij een tuindersbedrijfje
begon dat echter een mislukking werd, zodat
hij het in 1925 verkocht. In 1926 verhuisde hij
met zijn gezin naar Middelburg. De daarop
volgende jaren en vooral de crisistijd waren
moeilijk; in deze tijd verdiende hij als huis
schilder voor eigen rekening het onderhoud
voor zijn gezin. In 1933 begon hij met het
aanleggen en onderhouden van stadstuinen,
wat hij tot 1947 heeft voortgezet. De laatste
twintig jaar van zijn leven heeft hij doorge
bracht met het teboekstellen van alles wat
hij zich uit zijn jeugd herinnerde van het
huiselijk en maatschappelijk leven, de zeden
en gebruiken, de klederdracht, het volksge
loof enz. op Walcheren. Een groot aantal
schoolschriften is met deze aantekeningen
gevuld. Een kleine bloemlezing daaruit ver
scheen in het boekje Oud Walcheren; van
mensen en dingen uit grootvaders tijd (Mid
delburg, 1950; 2de druk 1965), dat verscheen
toen hij al 75 was. Pas laat heeft men de
waarde van zijn werk ingezien, waarna een
groot aantal van zijn opstellen, in elk geval
de waardevolste, in druk verschenen. Afzon
derlijk kwamen uit De wagenmakerij op
Walcheren (Arnhem, 1961) en Een Oud-Wal-
cherse boerderij (Arnhem, 1963), beide als
uitgave van het Nederl. Openluchtmuseum.
De laatstgenoemde studie werd in 1964 vrij
wel ongewijzigd herdrukt. Het grootste deel
van zijn werk is opgenomen in het volks
kundig tijdschrift Neerlands Volksleven, voor
al in de speciale aan Walcheren gewijde
nummers Tuin van Zeeland (13, 1962/1963),
Verwonderlijk land (14, 1964) en Walchers
kammenetwerk (15, 1965). Ook heeft hij aan
Eigen Haard (gedichtjes) en het Zeeuws tijd
schrift meegewerkt. In 1962 ontving hij de
eremedaille in goud, verbonden aan de orde
van Oranje-Nassau, in 1964 werd hij lid van
het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap
pen, in 1965 benoemde het Nederl. Volks
kundig Genootschap hem tot erelid. Vader,
die geen ander onderwijs dan dat van de
lagere school heeft gehad, heeft zich door
zelfstudie ontwikkeld; hij kon vlot Duits en
Engels lezen, had een grote belangstelling
voor literatuur (hij las o.a., in vertaling, de
hele Homerus) en slaagde nog in zijn tach
tigste levensjaar met lof voor een schriftelij
ke cursus in bijbelkennis. Hij was in zijn
jeugd lidmaat van de Gereformeerde kerken,
maar maakte zich daarvan al in 1900 los.
Zijn grote belangstelling voor en kennis van
de bijenteelt bracht hem in contact met
Marie (Joanna Maria) Tak van Poortvliet
(1871-1936), de oudste dochter van de minis
ter. Door haar werd hij anthroposoof, nadat
hij de werken van Rudolf Steiner zorgvuldig
bestudeerd had. Na de tweede wereldoorlog
is hij teruggekeerd tot het christendom, dat
hij ondogmatisch en buiten kerkelijk verband
tot zijn dood beleden heeft. Hij schreef zijn
werk in een eenvoudige, heldere stijl en
dank zij zijn sterke geheugen en een benij
denswaardige opmerkingsgave, die hij vrij
wel tot zijn dood behield, kon hij zich feiten
en gebeurtenissen uit zijn jeugd in alle bij
zonderheden in het geheugen roepen. Dien
tengevolge bezit het vele dat hij op schrift
heeft gesteld een grote documentaire waar
de. Vader is twee keer getrouwd geweest, in
1899 met Adriana Suzanna Midavaine (f 1920)
en in 1921 met Jacoba Schoe. Uit het eerste
huwelijk zijn twee, uit het tweede zes kinde
ren geboren, waarvan zeven hem overleefd
hebben.
Een zeer uitvoerige autobiografie, die echter
niet verder gaat dan tot 1900, berust in zijn
nalatenschap.
Lit.M. P. de Bruin, 1966. Volkskundige Jan Vader
overleden (P.Z.C., 23 maart); Tj. W. R. de Haan, 1964.
Levensschets van de heer J. Vader. Neerlands volks
leven, 14: 227-228, m. jeugdportret.
M.
VEER, JOHANNES KOENRAAD VAN DER.
Hijlaard (Fr.) 5.2.1867 - Londen 30.8.1928. So
cialistisch agitator. Zijn vader was een kleine
reparateur van goud- en zilverwerk, klokken,
horloges e.d.; het gezin leefde op de rand
van de armoede. Johan bezocht tot zijn 11de
jaar de lagere school en werd vervolgens
loopjongen en later letterzetter. Als 15-jarige
jongen kreeg hij het blad van Domela Nieu-
wenhuis, „Recht voor Allen", in handen, wat
van beslissende invloed werd op zijn politie
ke vorming. Tijdens zijn militaire diensttijd
raakte hij herhaaldelijk met de krijgstucht in
conflict. In 1891 en 1892 werkte hij als pro
pagandist in Maastricht en Gent. Kort nadat
de Belgische regering hem over de grens
had gezet stelde de Sociaal Democratische
Bond hem tot propagandist in Middelburg
aan. Om in zijn onderhoud te voorzien
opende hij in zijn huis (Herenstraat H 151)
een (socialistische) boekwinkel annex siga
renzaak. Op dit adres verscheen op 8 april
1893 het eerste nummer van De Toekomst,
socialistisch weekblad voor Zeeland en wes
telijk Brabant, waarvan hij redacteur-uitgever
was. Hij sprak in allerlei plaatsen in Zee
land en maakte op grote schaal propaganda
voor het socialisme. Van der Veer was een
zeer agressief man zowel in zijn spreken als
in zijn schrijven. Al in het 3de nr. van De
Toekomst schreef hij een scherp artikel te
gen de algemeen geachte aristocraat graaf
W. A. van Lijnden, die hij beschuldigde van
heling i.v.m. een door zijn broer gepleegde
diefstal. In 1894 werd hij voor dit feit tot zes
maanden gevangenisstraf veroordeeld, ook
nadat Troelstra hem in hoger beroep had
verdedigd. Voor een andere beledigingszaak
werd hij tot 14 dagen gevangenisstraf ver-
78