1929. De stoombootdiensten op de Wester-Schelde en
op de Ooster-Schelde 1828-1928; Tussen afsluitdammen
en deltadijken, 1961: 263-281, 1964: 370-382 (2 dln.);
Zeeuwsch jaarboekje en Middelburgsche naamwijzer;
overz. veerdiensten; Archivalia in het Rijksarchief in
Zeeland, vooral grafelijkheidsrekeningen, domeinarchief
uit 19de eeuw, rekeningen van ambachten en archief
Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij, (1864-1913).
s.
VERNHOUT, JOHANNES HENDRIK. Wasse
naar 24.10.1866 - Oostkapelle 3.8.1955. Gym
nasium te Middelburg en Doetinchem, studie
plant- en dierkunde, en aanvankelijk ook me
dicijnen, te Utrecht. Promoveerde in 1894.
Van 1896 tot 1899 was hij verbonden als bo
tanicus aan 's Lands Plantentuin te Buiten
zorg (Java). In 1900 werd hij leraar aan het
gymnasium te Zutphen, vervolgens assistent
aan het Zoölogisch Laboratorium te Leiden.
Van 1909 tot 1916 was hij conservator aan
het Rijksmuseum van Nat. Hist, te Leiden.
Hierna vestigde hij zich te Middelburg waar
hij van 1918 tot 1923 als conservator aan het
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
verbonden was. Na 1934 vestigde hij zich te
Oostkapelle, waar hij behoudens een kor
te onderbreking tijdens wereldoorlog II
tot zijn dood toe woonde. Zijn bibliotheek,
die ook veel heraldische en kunsthistorische
werken bevatte, vermaakte hij aan de Prov.
Bibl. van Zeeland.
Lit.: C. O. van Regteren Altena, 1957. In memoriam
J. H. Vernhout. Basteria, 21 4-5.
v. B. J.
VISSERIJ (zie ook scheepvaartgeschiedenis).
VRIJE EVANGELISCHE GEMEENTEN. De
groep van vrije gemeenten in ons land stamt
bijna uitsluitend uit het werk van twee man
nen, ds H. J. Budding* te Goes en ds. H.
W. Witteveen te Ermelo. Het spreekt van
zelf dat zij die in onze provincie zijn, samen
hangen met het werk van de eerste, die oor
spronkelijk predikant was van de vrije afge
scheiden gemeente te Goes. Van 1838-1844
heeft hij hier gewerkt en daarna van 1852-
1870. In 1860 verliet Budding voorgoed, wat
hij noemde „de oude weg". Hij keerde zich
toen sterk tegen alle lijdelijkheid. Zoals hij
zelf rusteloos bezig was en zijn zwakke
krachten verteerde, zo vroeg hij ook van zijn
gemeenteleden dat zij „het evangelie der
verzoening" zouden uitdragen. Rondom de
toen nog Chr. Evang. Gemeente van Goes
zijn er, vooral op Zuid-Beveland, maar ook
in Zeeuwsch-Vlaanderen, op Schouwen-Dui-
veland en te Middelburg „Budding-kerken"
en groepen ontstaan, vooral daar, waar de
prediking in de geest van het Modernisme
van de vorige eeuw was. Wanneer deze ge
meenten omzwenkten, losten deze groepen
zich in vele gevallen weer op. Toen op 14 en
15 sept. 1881 te Franeker de „Bond van Vrije
Christelijke Gemeenten" werd gesticht, wa
ren nagenoeg alle Zeeuwse gemeenten hier
vertegenwoordigd. In 1923 werd de naam ge
wijzigd in „De Bond van Vrije Evangelische
Gemeenten in Nederland". Men heeft hier
geen band gewild die ook maar enigszins
knellend zou zijn. Er zijn dan ook verschillen
tussen de ene gemeente en de andere. Elke
gemeente zou zelfstandig zijn en blijven.
Men wilde niet afhangen „van paus of sy
node". Wel hebben de gemeenten de roe
ping elkaar tot steun te zijn. Deze gemeen
ten hebben een sterke invloed ondergaan
van de zgn. opwekkingsbeweging van Brigh
ton, aan het eind van de vorige eeuw. In
onze provincie vindt men V. E. gemeenten,
behalve te Goes, in Bath, Yerseke, Wemel-
dinge en Nieuwvliet (met Breskens, Cadzand
en Retranchement).
Lit.: J. Karelse, 1956. Zijn takken over de muur. Utrecht,
159 pp.
H.
WATERSCHAPSGESCHIEDENIS. Vóór de
13de eeuw was de beveiliging van de mens
en zijn woongebied in Zeeland nog niet ge
organiseerd. De gelanden beschermden
naar eigen inzicht hun have en goed te
gen het buiten- en binnenwater. Zij onder
hielden de dijkvakken, die bij hun gronden
(erven) behoorden, overeenkomstig de regels
van het gewoonterecht. In de 13de eeuw
werd reeds door de grafelijkheid ingezien,
dat de behartiging van de waterstaatsbelan
gen het beheren en onderhouden van de
(zee)dijken en waterlopen van het aller
grootste belang was voor de instandhouding
van het territoir (grondgebied) als gezagsge-
bied. De inkomsten van de grafelijkheid (o.a.
het grafelijk schot (belasting) waren ook ten
nauwste bij het behoud van het land betrok
ken. De graven van Zeeland achtten toen
reeds het costumiere- of gewoonte-dijkrecht
niet meer toereikend voor de bescherming
van het grondgebied en zijn bewoners tegen
overstromingsgevaar'. Door geschreven dijk
recht (waterstaatsrecht) zou de nakoming van
de verplichtingen van de geërfden en ook
van niet-gelanden met betrekking tot het
dijksonderhoud en het dijksherstel na over
stromingen beter kunnen worden verzekerd.
Daarom kwamen reeds in de landskeuren
van Zeeland uit de 13de eeuw enkele be
langrijke bepalingen van dijkrecht voor (keur
van Floris de Voogd 1256/1258 en de keur
van Floris V 1290). De graaf van Vlaanderen
heeft in die eeuw voor het oostelijk gedeelte
van het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen
zelfs vrij uitvoerig het dijkrecht geregeld in
de keuren van de Vier Ambachten (1242) en
van Saaftinge (1263). Het Vlaamse dijkrecht
had daarmede een belangrijke voorsprong
op het Zeeuwse waterstaatsrecht verkregen.
In het „oude Zeeland" het gebied ten
noorden van de Honte of de tegenwoordige
Westerscheide is het algemene dijkrecht
eerst in latere tijd meer uitgewerkt (keuren
81