Bewesten- en Beoosten Schelde (d.w.z. de Oosterschelde) van 1327 en 1328 en vooral de landskeur van Philips de Schoone van 1495 (met de ampliatie of vermeerdering door Karei V in 1515). De berechting van de overtredingen van het dijkrecht, d.w.z. het niet nakomen van de dijkplicht door de geërfden behoorde aan vankelijk tot de uitsluitende bevoegdheid van het grafelijk gerecht (de vierschaar), maar nog in de loop van de 13de eeuw hebben de ambachtsbesturen (schout en schepenen) zich de rechtsspraak in dijkrechtszaken aan getrokken. Deze rechtsontwikkeling is bevor derd door het feit, dat de ambachtsbesturen door het houden van schouw (inspectie) toe zicht hielden op de waterstaatswerken in de ambachten. De bij de schouw geconstateerde tekortkomingen van de geërfden met betrek king tot het onderhoud van die werken kon den de ambachtsbesturen toen ook gerech telijk afdoen. Deze werkzaamheden verricht ten de ambachtsbesturen als een neventaak naast hun eigenlijke ambachtszaken. Reeds vóór het einde van de 13de eeuw ging de landsoverheid inzien, dat de ambachts besturen toch minder geschikte organen wa ren voor de behartiging van de waterstaats belangen als een nevenfunctie. Afzonderlijke functionarissen, die zich speciaal hadden be kwaamd in waterstaatsaangelegenheden, zouden daarvoor beter geschikt zijn (op komst van de dijkschepenen). Zelfs is in die tijd al reeds een zekere tendens waarneem baar om geheel afzonderlijke bestuursorga nen voor de waterstaatszaken te gaan vor men. Maar waterschappen als zodanig zijn door toedoen van de grafelijkheid in Zee land eerst in de 14de eeuw ontstaan (grafe lijke, derhalve publiekrechtelijke bestuursin stellingen). Voorlopers van deze nieuwe bestuursvormen zijn reeds in de 13de eeuw in Zeeland voor gekomen; het bestuur van de Oude Yvene- watering in het Oostburgerambacht (1239), het bedijkingsbestuur van Koezand een eilandje ten N.W. van het tegenwoordige Breskens (1250) het bestuur over de Hin- kele-bedijking op Zuid-Beveland (1269) en wellicht ook de tijdelijke grafelijke commis sie voor de dijklastverdeling op Schouwen (1290). Waterschappen in de vorm van dijkgraaf schappen zijn door de grafelijkheid in de 14de eeuw opgericht over die delen van Zee land, welke in bijzondere mate door het bui tenwater werden aangevallen: Honte en Hin- kele op Zuid-Beveland (1323), Noord-Beve land (1327). Over de Vijf Ambachten op Wal cheren (N.W. gedeelte) werd in 1323 een wa- teringgraaf als speciale functionaris aange steld. Bedijkings- of concessie-waterschappen (d.w.z. waterschappen, die met bewilliging van de landsoverheid over nieuw bedijkte gronden zijn opgericht) kwamen in hun mo derne verschijningsvorm (derhalve met een bestuur van dijkgraaf en gezworenen) eerst op het einde van de 14de eeuw in Zeeland voor, o.a. Stavenisse (1391) en Oost-Beveland (1392). De dijkplichtige geërfden hebben eeuwen lang zelf de hun toebedeelde dijkvakken on derhouden. De gemeenmaking van het dijks- onderhoud door de waterschapsbesturen (d.w.z. de dijksbesturen lieten het onderhoud op kosten van de gezamenlijke dijkplichtige geërfden uitvoeren door middel van aanbe steding) is in het overgrote gedeelte van Zee land in het algemeen eerst op het einde van de 16de eeuw verwezenlijkt. De dijkplichti- gen hebben die gemeenmaking lange tijd te gengehouden. Traditie en kortzichtig eigen belang hebben daarbij een grote rol ge speeld. Maar het onderhoud en herstel van buitendijken, die doorlopend door de zee werden bedreigd, is reeds veel vroeger ge- meengemaakt, omdat de dijkplichtigen zelf deze werken niet konden uitvoeren. Vooral de kosten van het dijkherstel na stormvloe den en overstromingen gingen ver uit boven de draagkracht van de afzonderlijke ge- erfden. Dergelijke werkzaamheden zijn reeds in de 14de eeuw door of vanwege de dijks besturen uitgevoerd. De kosten daarvan wer den als regel ook omgeslagen over de naast- of achterliggende polders, die immers ook belang hadden bij het behoud van gevaar lijke zeedijken. Op deze wijze werd het om- slagplichtig gebied verruimd tot het belang hebbend gebied. Hiermede werd dus een brede basis voor het verhaal van de kosten van moeilijk te onderhouden (of te herstel len) zeedijken geschapen. De belanghebbende polders bij een gevaar volle zeedijk konden ook een zgn. „gemene dijckage" vormen, d.w.z. de betrokken pol ders (bedijkingen) werden voor het beheren en onderhouden van de buitenwaterkeringen onder één waterschapsbestuur gesteld. Het oudste voorbeeld hiervan is de „gemeene dijckage" van Borssele (1376); uit een latere tijd is vooral de „gemeene dijckage" van Scherpenisse en Westkerke (1575) bekend ge worden, die stellig als een direct gevolg van de Allerheiligenvloed van 1570 is tot stand gekomen. Hierbij zij nog opgemerkt dat de stormvloeden, die Zeeland zo dikwijls heb ben geteisterd (o.a. 1287, 1404, 1421. 1510, 1530, 1532, 1570, 1682, 1717, 1808, 1906 en 1953) een grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het waterschapsrecht en op de oprichting van nieuwe krachtige wa terschappen. Grote dijkgraafschappen zijn door de grafelijkheid in de 15de eeuw opge richt over het grondgebied van Zuid-Beve land: de watering Bewesten-Yerseke (van vóór 1424) en de waterkering van Beoosten- Yerseke (van vóór 1438). Toezichthoudende (overkoepelende) water- 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 46