schappen in Zeeland op te richten. De Staten van Zeeland hadden reeds in 1867 een Re giement van politie (provinciale verordening met strafbepalingen) voor de polders of wa terschappen in Zeeland vastgelegd. Na de stormvloed van 1906 zijn reeds voor stellen gedaan om in Zeeland grote water schappen te vormen. De Provinciale Staten achtten dit toen nog niet gewenst. Door wij ziging en aanvulling van het Algemeen Pol derreglement zou een betere veiligheid van de buiten- en binnendijken kunnen worden bereikt. Na de watersnood van 1916, die hoofdzakelijk Noord-Holland had getroffen, hebben de Provinciale Staten van Zeeland door aanvulling van het Algemeen Polder reglement, de mogelijkheid geopend om een geschot te heffen van gebouwde eigendom men als bijdrage in de waterschapslasten (1919). In 1921 is voor de eerste maal het vraagstuk van de waterschapsconcentratie uitvoerig in de Provinciale Staten aan de orde gesteld in verband met een billijkere verdeling van de waterschapslasten tussen de buiten- en binnenpolders, die gemene belangen hadden bij de zeedijken. Tot resultaten heeft dit overleg in de Provinciale Staten echter niet geleid. Wel is in 1933 door de Provinciale Staten een zeeweringenfonds ingesteld voor steunverlening aan noodlijdende polders en waterschappen. In 1933 hebben de Provin ciale Staten een groot uitwateringswater schap „Het Hulster- en Axeler ambacht" op gericht. Het eerste grote geconcentreerde waterschap (voortgekomen uit de opheffing van 76 polders en waterschappen) is „het Vrije van Sluis" geweest (1941; het initiatief daartoe was van Mr. P. Dieleman uitge gaan). Verdere plannen tot waterschapscon centratie op de Zeeuwse eilanden en in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, konden uiteraard tij dens de bezetting niet worden verwezenlijkt. Na de bevrijding van ons land is in Zeeland een hernieuwde bezinning op de centralisa tie van het dijksbeheer waar te nemen (J. M. van Bommel van Vloten's voorstel tot oprich ting van dijkringwaterschappen conform de dijkring Flakkee in Zuid-Holland en de ge dachte van Mr. E. J. N. M. Bogaerts grote waterschappen naar het voorbeeld van het Vrije van Sluis in te stellen). Maar de z.g. wet op de calamiteuze polders van 19 juli 1870 stond een verwezenlijking van deze voorstellen in de weg, omdat de waterkerin gen van calamiteuze polders noch in dijk ringwaterschappen, noch in grote eilandwa terschappen konden worden opgenomen. Een herziening van de grondslagen van de voornoemde wet was dan ook dringend ge wenst. Toen de commissie Harmsen inge steld door de Minister van Verkeer en Wa terstaat hiermede nog bezig was, kwam plotseling de grote watersnoodramp van 1 februari 1953, die vooral voor Zeeland zulke ernstige gevolgen heeft gehad. De ramp is de oorzaak geweest van een diepe bezin ning op de grondslagen van ons water- schapsbestel. Direct na het dijkherstel in Zeeland hebben de Gedeputeerde Staten met grote voortvarendheid voorstellen bij de Provinciale Staten ingediend, om eilandsge- wi|ze grote waterschappen op te richten, die alle waterschapsbelangen zouden beharti gen. Alle polders en waterschappen, gelegen binnen de eilanden, zouden worden opge heven en zodoende opgaan in de eiland waterschappen. Aanvankelijk vormden de calamiteuze polders met hun eigen wettelijk regime nog een ernstige belemmering voor de verwezenlijking van de gedane voorstel len. Gelukkig is hiervoor in overleg met de Minister van Waterstaat een oplossing ge vonden, die niet in strijd met de bedoeling van de wet van 19 juli 1870 bleek te zijn. Het oprichten van grote dijkringwaterschap pen met een beperkte waterschapstaak acht ten Gedeputeerde Staten van Zeeland te recht een minder juiste oplossing voor het vraagstuk van de centralisatie van het dijks beheer, omdat dan de vele kleine polders in Zeeland als waterschappen in stand zou den blijven. Het Zeeuwse waterschapsbestel stond toen nog uit: A. 90 vrije waterkerende polders of water schappen B. 148 vrije niet waterkerende polders of waterschappen C. 29 calamiteuze polders of waterschappen (binnenbeheren) D. 20 waterschappen voor het besturen, be heren en bekostigen van de zeeweringen en oeververdedigingen van de calamiteu ze polders of waterschappen (buitenbe- heren) E. 8 uitwateringswaterschappen F. 2 wegschappen G. 3 interprovinciale waterschappen H. 8 internationale polders of waterschap pen. Nadat de Provinciale Staten op 15 april 1957 de ontwerp-reglementen voor de nieuwe wa terschappen Schouwen-Duiveland, Tholen en Noord-Beveland hadden vastgesteld, bleek de Minister van Waterstaat toch enkele be zwaren te hebben tegen bepaalde voorzie ningen in die reglementen. Eerst ultimo de cember 1958 zijn voornoemde reglementen Koninklijk goedgekeurd, tegelijk met het in 1958 door de Provinciale Staten vastgestelde reglement voor het waterschap „de Breede Watering van Zuid-Beveland". Deze vier grote waterschappen zijn op 1 januari 1959 in werking getreden. Daarna is ook de waterschapsconcentratie in de overige delen van Zeeland door Ge deputeerde Staten voorbereid. Zij hebben voorstellen ingediend om over het grond gebied van midden- en oost Zeeuwsch- Vlaanderen, drie waterschappen op te rich- 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 48