handelen is na 1870 sterk verminderd. Het voorkomen van de Medic. BI. in Zeeland is nog zeer onvolledig bekend. De Priester (1924) heeft ze waargenomen op Noord- en Zuid-Beveland. Deze schrijver vermeldt ook, dat hij als jongen Bl.s in flessen hield als weervoorspellers. „Bij mooi weer zaten ze boven in de fles, was het mistig of druilerig weer, dan lagen ze als dood op de bodem en was er wind op pad, dan zwommen ze wild heen en weer". Lit.: Th. G. N. Dresscher H. Engel, 1947. De medici nale bloedzuiger in Nederland. Pharm. Weekbl. 82: 555-564; Th. G. N. Dresscher, H. Engel A. Middel- hoek, 1960. De Nederlandse bloedzuigers (Hirudinea). Wetensch. Meded. Kon. Ned. Nat. Hist. Ver. no. 39, 60 pp.; W. Chr. de Priester, 1924. Paarden en bloed zuigers. Lev. Natuur, 28 285-286. V. B. J. BOMME, LEENDERT. Middelburg 20.2.1722 - Middelburg 20.3.1788. Opgeleid voor de han del, was o.a. directeur van de Assurantie Compagnie en van de Commercie Compag nie. Door eigen studie in natuurkunde, ster renkunde en biologie zeer bedreven. Hij pu bliceerde enige malen over „zonderlinge zee-insecten" in de Verh. van het Zeeuwsch Genootschap. Hierbij is een goede beschrij ving van de wijze waarop boormossels zich inboren in steen. Bezat van 1769 tot zijn dood de buitenplaats Burgvliet bij Oostka pel Ie. Lit.: H. M. Kesteloo, 1936. Oostkapelle in woord en beeld, 2de druk. Middelburg (p. 93); A. Mulder, 1927. Leendert Bomme. Nieuw Ned. Biogr. Woordenb., Lei den, 7 166; F. Nagtglas, 1888. Levensberichten van Zeeuwen. Middelburg, 1 51-52. v. B. J. BRAKMAN, CORNEUS. Cadzand 25.5.1879 - Middelburg 6.3.1955. Opgeleid te Middelburg voor onderwijzer, gepensioneerd als hoofd van de openb. lagere school te Nieuw- St- Joosland. Grote belangstelling voor nat. hist., planten, vogels, vogeleieren, sedert 1922 ook voor schelpen, en op latere leeftijd voor zeewieren. Hij verzamelde in Zeeland veel recente en fossiele schelpen, die hij deels aan het Zoölogisch Museum te Amsterdam afstond, deels aan het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen te Middelburg. Van dit Genootschap was hij van 1934-1942 conservator der Mollusken. Hij publiceerde enige malen over Mollusken in Basteria, het tijdschrift der Ned. Malacologische Vereni ging- Lit.: W. S. S. van Benthem Jutting, 1955. In memoriam Cornelis Brakman, 25 mei 1879-6 maart 1955. Corresp. Blad Ned. Malac. Ver., no. 60 569. v. B. J. BUDDING, HUIBERT JACOBUS. Rhenen 19.1 1810 - Goes 10.11.1870. Studeerde theologie te Utrecht. Werd als predikant bevestigd te Biggekerke op 14 dec. 1834, in de tijd toen heel de kerk „aan een onrustig klotsende zee gelijk was". Van het begin van zijn predikantschap af heeft hij in briefwisseling gestaan met ds. H. P. Scholte te Doeveren en de zaak van de afgescheiden broeders werd al meer de zij ne. Evenals zij, keerde hij zich tegen de ge zangen en plechtig begroef hij het kansel- boek van de Evangelische Gezangen op het kerkhof. Het classicaal bestuur grijpt dan in, maar voor B. was de hervormde kerk toch al „een synagoge des satans". Op 1 april 1836 verbreekt hij daarom de band met haar en zo is B. geworden de „vader van de Afschei ding" in Zeeland. B. ging nu een zwervend leven leiden, terwijl hij overal preekte, meestal in landbouwschu- ren. Hij trok rond in korte broek en met een steek op. Alleen de psalmen van Datheen liet hij zingen, wat hij tot het einde van zijn leven heeft volgehouden. Voorts weigerde hij enig vast tractement en keerde zich fel tegen het remplaceren, vaccineren en assureren. In jan. 1838 preekte hij voor het eerst in Goes, waar hij predikant werd. De Afge scheidenen hadden het niet gemakkelijk in die tijd. Op hen werd toegepast het „Code Pénal" van Napoleon. B. trok zich hiervan niets aan, met het gevolg dat hij telkens weer werd beboet. Bij hem liepen deze boe tes zelfs op tot 40.000. Nu was er een mo gelijkheid voor de Afgescheidenen „erken ning" aan te vragen. Toen een deel van zijn gemeente dat wilde, verzette B. zich heftig. Voorts was er ook verschil van mening over de nieuwe psalmberijming, die B. bleef be schouwen als „openbaring van afval". Aan gezien hij op deze punten geen centimeter wenste toe te geven, werd hij in jan. 1839 ontslagen als herder en leraar. Hij bleef ech ter voor zijn getrouwen preken in zijn „schuur", met het gevolg dat hij, tezamen met zijn boezemvriend Johannes de Jonge, bakker te Goes, in gijzeling werd gezet te Middelburg. Na 7 maanden werd hun gratie verleend. B. ging voort met zijn prediking. Nieuwe boetes! In nov. 1842 werd hij weer gevangen gezet, nu te Nijmegen. Toen in sept. 1844 kwijtschelding werd verleend, werd hij tot ontsteltenis van zijn Zeeuwse vrienden predikant van de erkende afge scheiden gemeente te Groningen. Later be schouwde hij deze periode als een „weer ge bonden zijn". Hier voelde hij zich niet thuis, waarom hij in 1848 besloot naar Amerika te gaan. Ook hier hield hij het niet uit. In 1851 was hij weer terug in ons land, waar de ge meente van Gorinchem hem beriep. Zijn in deze tijd zeer onrustige natuur liet hem daar slechts enkele maanden en hij ging weer al zwervende prediken. In 1852 was hij weer terug bij zijn vrije gemeente te Goes, waar hij eindelijk rust vond en tot het einde van 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 4