tina* townsendiien lamsoor* (Limonium vul- gare) en (3) accumulatie van de opgenomen zouten in af te stoten plantendelen, bijv. ronde rus (Juncus gerardii). Vgl. Adriani (1956, 1958). Zilte terreinen die met zoutplanten zijn be groeid, zijn in Zeeland algemeen, zowel bui tendijks als binnendijks. Bij de buitendijkse terreinen onderscheidt men slikken*, schor ren* (op de Zuidhollandse eilanden en in de NW-hoek van N.-Brabant: gorzen*) en strandvlakten*. Binnendijks komen ze voor langs kreken* en welen* en in karrevelden* en inlagen*. De eerste groep terreinen staat onder directe invloed van het zoute water, dat hen door de getijbeweging* periodiek overstroomt. De tweede groep wordt be ïnvloed via zoute kwel*, lekkende sluizen, door zout veen (derrie*) of stagnerend (fos siel) zout water. Tot de fraaist ontwikkelde buitendijkse ter reinen langs de Westerschelde behoren (van west naar oost) het Zwin*, de Verdronken Zwarte Polder* (strandvlakten), de Kaloot*, de Braakmanschorren (Savoyaardplaat*), het Verdronken Land van Saaftinge*, en de schorren van Woensdrecht en Ossendrecht. Langs de Oosterschelde komen de grootste terreinen voor in het Verdronken Land van Zuid-Beveland* (Krabbendijke, Rilland, Ber gen op Zoom). Het voormalige Veerse Gat- Zandkreek-gebied was rijk aan mooi ontwik kelde slikken en schorren. Andere fraaie ter reinen zijn de Slikken van de Heen* ten N. van St. Philipsland, het Springersgors* bij Ouddorp, de Kwade Hoek* (strandvlakte) bij Goedereede en de riet- en weidegorzen langs het Haringvliet (Scheelhoek*, Koren- dijkse Slikken*). Voorbeelden van binnendijk- se zilte gebieden zijn de Inlaag 1887* bij El- lewoutsdijk, de Kupen* (N.-Beveland), de Westenschouwense* en Koudekerkse Inla gen* en de Zoute Haard* (Schouwen). De zoutvegetatie is wel het meest spectacu lair op de slikken en schorren. Kenmerkend voor het milieu van deze terreinen is, dat het grensgebied tussen water en land is. De getijbeweging* zorgt er voor, dat dit grens gebied in het algemeen ruime afmetingen heeft. Door het samenspel van bodemreliëf, bodemprofiel, overspoelingsfrequentie, neer slag en verdamping (evapotranspiratie) tre den in dit gebied ruimtelijk grote variaties in de combinatie van saliniteit en hydrologische toestand op. Daarbij is voor de vegetatie niet zozeer het gemiddelde niveau van deze milieufactoren van betekenis, doch veel meer het karakter van hun wisselingen in de tijd. Verder is de stikstofhuishouding belangrijk, vooral daar waar locale aanvoer van elders geproduceerd organisch materiaal plaats heeft (vloedmerken*). De lage en hoge slikken die normaliter bij elke vloed overstromen, zijn plaatselijk be- Schor ten N. van Oud-Vossemeer (Tholen). Voorjaarsaspect. Laagste deel van de kom: inlands slijkgras (midden) en Engels slijkgras (vooraan links). Hoger deel van de kom: kweldergras, zeeaster, lamsoor, enz. (vooraan rechts en achter inlands slijkgras). Op de oeverwallen van de kreek: obione. 89

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 53