groeid met vrijwel éénsoortige plantenge
meenschappen, achtereenvolgens bestaande
uit zeegrassen* Zostera marina en Z.nana),
Engels slijkgras, inlands slijkgras Spartina
maritima), zeekraal* (Salicornia europaeaen
zeeaster* Aster tripolium). In het brakke ge
deelte der estuaria (stroomopwaarts van
Bath, langs Haringvliet en Hollands Diep, in
de Biesbosch) worden deze gemeenschappen
vervangen door vegetaties van biezen*
Scirpus maritimus, S.lacustris, S.triqueteren
riet (Phragmites communis).
De schorren* liggen boven de gemiddelde
hoogwaterlijn en worden daardoor alleen bij
springtijen en stormvloeden overstroomd. Zij
zijn meestal doorsneden met een wijd ver
takt krekenstelsel, waarop een bodemreliëf
aansluit bestaande uit oeverwallen (langs de
kreken) en kommen. In de lage kommen be
paalt Engels slijkgras het aspect; de kom
men van de oude schorren zijn begroeid met
kweldergras, lamsoor*, strandzoutgras Triglo-
chin maritima), gerande schijnspurrie (Sper-
gularia marginata), zeekraal, zeeaster en
zeeweegbree Plantago maritima). Op de la
ge oeverwallen overwegen klein schorren-
kruid (Suaeda maritimaen obione Halimio-
ne portulacoides); op de hoge oeverwallen,
die boven de gemiddelde springvloedlijn uit
steken, bepalen rood zwenkgras (Festuca ru
bra f. litoralis), zeealsem (Artemisia maritima)
en strondkweek Elytrigia pungenshet aspect.
Op hoog opgeslibde schorren en in over
gangsgebieden van schor naar duin, vinden
we gemeenschappen waarin ronde rus en
rood zwenkgras domineren, begeleid door
vooral melkkruid (Glaux maritimaEngels
gras Armeria maritima) en zeeweegbree.
Iets hoger, in de stormvloedzone, komen, af
hankelijk van de heersende milieu-omstan
digheden, zeer verschillende gemeenschap
pen tot ontwikkeling. Waar vloedmerk* te
gen de dijk en op hoge schorgedeelten is ge
deponeerd, groeien stikstofminnende soor
ten, zoals spiesbladige melde Atripiex has-
tata), strandmelde Atripiex littoralis), klein
schorrenkruid (op lage en natte gedeelten),
reukeloze kamille Matricaria inodora), strond
kweek, en, meestal hogerop, akkerdistel (C/r-
sium arvense), akkermelkdistel Sonchus ar-
vensis), grote brandnetel Urtica dioica), enz.
In het brakke gedeelte der estuaria zijn,
naast de meeste van de genoemde soorten,
vooral haagwinde (Calystegia sepium),
heemst Althaea officinalis), lepelblad
Cochlearia officinalis), weidetorkruid (Oe-
nanthe lachenalii) en selderij Apium grave-
olens) kenmerkend voor deze standplaats.
Op stranden waar het vloedmerk* met zand
overstoven is, groeien soorten als zeeraket
Cakile maritima), loogkruid Salsola kali),
zeepostelein (Honckenya peploides), zeebiet
(Beta maritima) en enkele andere, zeldzame
soorten (Beeftink, 1964).
Elders in de stormvloedzone, waar vloed
merk ontbreekt of van minder betekenis is
(strandvlakten*, buitenhellingen van dijken),
overheersen sterke wisselingen in het zout
gehalte en het vochtgehalte van de bodem
doordat beurtelings het vloedwater en de
neerslag (drangwater) en verdamping hun
invloed doen gelden. Bij een niet al te sterke
uitdroging ontwikkelen zich gemeenschap
pen met soorten als aardbeiklaver Trifolium
fragiferum), witte klaver T.repenssmalbla
dige rolklaver (Lotus tenuifolius), zilte zegge
(Carex distans), herfstleeuwetand (Leontodon
autumnalis), zilverschoon (Potentilla anseri-
na), rode ogentroost (Euphrasia odontites),
fioringras (Agrostis stolonifera), stranddui-
zendguldenkruid Centaurium littoralekatte-
doorn (Onosis spinosa), zeerus (Juncus mari
timus), strandkweek, e.a. Waar de bodem
's zomers sterk uitdroogt onder vorming van
het zore korstje*, samengaand met een tijde
lijk zeer hoog zoutgehalte aan de oppervlak
te, moeten de vorige gemeenschappen plaats
maken voor een open begroeiing van kleine,
meestal éénjarige planten, zoals kromstaart
Parapholis strigosa), stijve vetmuur (Sagina
maritima), hertshoornweegbree (Plantago co-
ronopus), Engels gras, fraai duizendgulden-
kruid (Centaurium pulchellumlaksteeltje
(Catapodium marinum) en Deens lepelblad
(Cochlearia danica).
Voetpaadjes, schapendreven, en andere zilte
betreden plekken geven tenslotte de moge
lijkheid tot vestiging van zilte schijnspurrie
(Spergularia salina), zilt vlotgras (Puccinellia
distansen, vooral in de brakke gedeelten
van de estuaria, van varkensgras (Polygo
num aviculareEngels raaigras (Lolium pe-
renne), spiesbladige melde en varkenskers
Coronopus squamatus).
Lit.: M. J. Adriani, 1956. Der Wasserhaushalt der Ha-
lophyten-Handbuch der Pflanzenphysiologie, Band III:
902-914; M. J. Adriani, 1958. Halophyten - Idem, Band
IV: 709-736; W. G. Beeftink, 1964. Polygonum mariti-
mum L. in Nederland - Gorteria 2: 13-20; W. G. Beef
tink, 1965. De zoutvegetatie van ZW-Nederland be
schouwd in Europees verband - Meded. Landbouw
hogeschool Wageningen 65 (1): 1-167. En aldaar aange
haalde publikaties.
Be.
90