gekoppelde statuten der Europese Politieke Ge
meenschap werden hiermee gelijktijdig verwor
pen. Toen in 1958 de overgangstijd van de Euro
pese Economische Gemeenschap een aanvang
nam, waarin het verdwijnen van de economi
sche grenzen en het vrije verkeer van mensen,
goederen, kapitaal en diensten tussen de deel
nemende staten geleidelijk aan een feit dient te
worden, werd een nieuw lichaam ingesteld: de
Europese Economische Commissie, waarin zit
ting hebben 3 vertegenwoordigers van de Bene-
luxlanden, 2 Italianen, 2 Duitsers, 2 Fransen.
De adviezen van deze commissie worden met
een aanvullend advies van het Europees parle
ment, voorgelegd aan de raad der ministers van
Buitenlandse Zaken van de deelhebbende lan
den.
Toch heeft er langzamerhand een vorm van in
tegratie plaats, nl. van onderop. De groot-in
dustrieën stichten in snel tempo gezamenlijke
secretariaten op basis van de 6 aan de E.E.G.
deelnemende naties, zodat er gegronde vrees be
staat, dat er door kartelafspraken en andere ho
rizontale of verticale concentraties, van een
vrije markt geen sprake meer zal kunnen zijn.
Op het moment verkeert de Europese economi
sche samenwerking in feite in een crisistoestand.
Dit werd reeds ingeleid in 1963, toen Frankrijk
gebruik maakte van zijn veto-recht tegen het
opnemen van Engeland in de E.E.G.in 1965
heeft de Franse delegatie de Europese minister
raad verlaten. Oorzaak van deze handelwijze
was het verschil van opinie, dat bestond tussen
Frankrijk enerzijds en zijn partners anderzijds
over het vraagstuk van de graanprijs-financie
ring. Hieraan was gekoppeld een voorstel om
de verrekeningskas te laten beheren door de
commissie te Brussel. Bovendien kon men het
niet eens worden over een voorstel tot regeling
van de prijzen van een gehele reeks diverse
landbouwprodukten.
Frankrijk stelde hier drie eisen:
1. onvoorwaardelijke en onveranderlijke be
sluiten inzake de graanfinanciering;
2. niet-toepassing van het artikel van de meer
derheidsbesluiten ingaande 1 januari 1966; en
3. denaturering van de Eur. Ec. Commissie tot
een soort secretariaat van de Europese Mi
nisterraad.
Het is natuurlijk zonder meer onmogelijk om
over te gaan tot regeling van de graanprijzen
los van alle andere problemen; men kan niet
toestaan, dat winsten worden genationaliseerd
en verliezen geëuropeaniseerd. Ten aanzien van
de tweede eis kan men opmerken, dat door toe
passing van het vetorecht een deelnemend land
vijf andere naar zijn pijpen zou kunnen laten
dansen; betreffende de Franse voorstellen in
zake de Eur. Ec. Commissie zou men te berde
kunnen brengen, dat het juist de Commissie is
geweest, die in de E.E.G. heeft gewerkt als
katalysator. Er is geen enkel ander lichaam, dat
deze taak zou kunnen overnemen.
Frankrijk heeft niet bereikt, dat de vijf andere
landen zijn voorstellen hebben aangenomen.
Toch komt het ter conferentietafel en past het
zijn eigen stelregels toe. Feitelijk zijn er dus in
de E.E.G. 5 partners en 1 lid.
Er bestaat nu eenmaal een discrepantie tussen
de conceptie Schumann van de Europese inte
gratie en die van De Gaulle. Het is echter te
hopen, dat crises ontstaan door dit verschil in
opvatting in de toekomst zoveel mogelijk ver
meden zullen kunnen worden.
De jurisprudentie van de Grote Raad van Mechelen
Op 20 april hield prof. mr. J. Th. de Smidt een
lezing voor het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen over het onderwerp „De jurispru
dentie van de Grote Raad van Mechelen".
Spreker ving zijn voordracht aan met te zeggen,
dat hij de bestudering van de sententies en dos
siers van de Grote Raad van Mechelen be
schouwde als zijn levenswerk.
Het eerste deel van zijn lezing verschafte in
vogelvlucht een overzicht van het wezen van
de 15e en 16e eeuw, de tijd, dat ook noord-
Nederlandse rechtzoekenden in de Grote Raad
een hof van appèl vonden.
De tijd dus van Bourgondiërs en Habsburgers,
van nieuwe ontdekkingen, van het ontstaan
van de moderne ambtenarenstaat, van de op
komst van geld- en studiearistocratie. Van re
naissance en humanisme; van hernieuwde in
vloed van de klassieken, waardoor ook nieuwe
belangstelling voor de romeinse rechts- en
staatsinstellingen. Voor de rechtswetenschap is
dit van immens belang gebleken: ook heden ten
dage nog is de studie van het romeins recht en
de romeinse jurisprudentie een belangrijk on
derdeel van de opleiding der jonge juristen.
De archieven van de Grote Raad van Mechelen
blijken een zeer belangrijke bron te zijn van ge
gevens over: ten eerste de invloed van het ro
meins recht op de jurisprudentie, en ten tweede
de codificatie van locale wetten en costumen.
Deze archieven berusten te Brussel, in het
Rijksarchief. Ruwweg zijn de stukken te verde
len in de sententies, die in registers zijn inge
bonden, en de dossiers.
Oorspronkelijk was de Grote Raad van Meche
len een college met de taak de hertog of vorst
van advies te dienen. Territoir en taak werden
hoe langer hoe uitgebreider. Gevolg hiervan
was, dat zich in de Raad commissies gingen
vormen van specialisten, waaraan bepaalde za
ken werden gedelegeerd. Hiermee parallel werd
het aantal leden van de Grote Raad uitgebreid.
Er is dus niet een bepaald jaar aan te wijzen,
waarin de Grote Raad als beroepsinstantie voor
lagere rechtsprekende colleges werd ingesteld.
Het is een groeiproces geweest, dat omstreeks
95