Houten zoölogisch station te Tholen in 1883. Rechts dr. P. P. C. Hoek bij locomobiel, dat schoepenmechanisme in beweging hield
serijen op de Zeeuwse Stromen geheten, werd in
gesteld in 1825.
Het Koninklijk Besluit van 27 juli 1820, no. 70 had
namelijk niet alleen bepaald, dat de visserijen op
de Schelde en in het algemeen op de Zeeuwse
Stromen onder het beheer van de administratie der
Domeinen zouden worden gebracht, maar ook, dat
deze visserijen onder zodanige billijke voorwaarden
moesten geschieden, als daaromtrent nog bij een
te ontwerpen reglement zou worden voorgeschre
ven. Dit bij Koninklijk Besluit verplicht gestelde
„Reglement voor de Bevissching der Schelde en
Zeeuwsche Stroomen" kwam enkele jaren later uit
bij K.B. van 26 augustus 1825, no. 66.
In 1820 waren de onder het beheer der Domeinen
geplaatste Zeeuwse visserijen automatisch onder
het Amortisatie-Syndicaat komen te vallen, waar
aan al het beheer van 's Rijks Domeinen was toe
vertrouwd. In 1825 werd echter mede besloten, dat
het beheer dezer visserijen verder opgedragen
diende te worden aan de Permanente Commissie
uit het Syndicaat, echter kennelijk niet met de be
doeling, dat deze commissie er zelf aan zou gaan
staan. Wij zien namelijk, dat daarbij al direct een
„Kolegie" wordt ingesteld, toegevoegd aan de
Permanente Commissie uit het Amortisatie-Syndi
caat, het „Bestuur der Visscherijen" genoemd, dat
belast wordt met de uitoefening van het beheer.
Eigenlijk was de naam Bestuur dus veel te mooi
voor dit beheerscollege, hetgeen echter ook veel
verklaart. Het afhouden van de boot leek bij de
instelling van dit college voldoende gewaarborgd,
alsmede was er voor gezorgd, dat dit Bestuur geen
eigen leven zou kunnen gaan leiden. Evenwel is het
zeer verstandig geweest deze typische visserij-
zaken te laten regelen door regionaal ingestelde
personen, waarbij het ons niet behoeft te verbazen,
dat ook de vrederechter te Tholen, mr. A. de Vul-
der van Noorden in 1825 als bestuurslid werd: be
noemd en het tot plaatsvervangend voorzitter
bracht. Dit bestuur bestond de eerste vijftig jaar uit
twaalf leden en een secretaris-penningmeester. Het
buitenwerk zou verricht worden door bezoldigde op
zieners. Men begon met één opziener, met name
Cornelis Jan Schot.
Aanvankelijk had men misschien niet zo veel, maar
later toch meer en meer weet van de visserij, ter
wijl thans tenslotte de bestuursleden, op een enkele
nu en dan er in verschijnende burgemeester na, al
len uit het bedrijfsleven voortkomen. Uitoefening
van beheer en beleidsvoering blijven echter zeer
aparte aangelegenheden. In hoeverre in de praktijk
de grens daartussen scherp wordt getrokken ligt
gelukkig echter meestal aan de kwaliteit der be
trokkenen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat men
door deze beheersorganisatie nu en dan een kans
heeft gemist, maar anderzijds kwamen zo de vis
sen, schaal- en schelpdieren vrij rustig uit het water
en werden ook de nodige kastanjes voor de Per
manente Commissie uit het vuur gehaald.
151