n
Het in 1825 vastgestelde „Reglement op de Bevis-
sching der Schelde en Zeeuwsche Stroomen" bleef
na de wijzigingen bij de Koninklijke Besluiten van
29 november 1827 en 29 januari 1831 en door het
tractaat van 19 april 1839 tussen België en Neder
land, dat o.a. „het recht der visscherij en den
vischhandel" regelde, gevolgd door nog enkele
kleinere latere wijzigingen, van kracht tot het K.B.
van 17 juli 1875, waarbij de rechtstoestand van de
visserij op de Schelde en de Zeeuwse Stromen op
nieuw werd geregeld en waarbij tevens de Minister
van Financiën werd belast met het beheer der tot
het Domein van de Staat behorende Zeeuwse vis
serijen, welker uitoefening weer werd opgedragen
aan het dan toch wel iets aparts wordende Vissche-
rijbestuur, dat dan komt te bestaan uit zeven leden,
namelijk vertegenwoordigers van de districten Mid
delburg, Goes, Tholen, Neuzen, Zierikzee, Bergen
op Zoom en Goeree-Overflakkee.
Het nieuwe reglement van 1875 werd nog weer
later gewijzigd door de Koninklijke Besluiten van
1892 en 1897, bij welk laatste pas de bevordering
van de belangen der visserij mede als taak aan het
Bestuur werd toevertrouwd, alsmede het bieden
van hulp bij het uitvoeren van verbeteringen. Zo
kreeg het beheer ook officieel wat meer de allure
van bestuur. Het is in de hier beschreven ruim 20-
jarige periode, dat de wat starre situatie overging
in een groeiproces, waar de maatregelen van 1897
een uitvloeisel van zijn. De in dit artikel aan de
orde zijnde periode is dan echter al een tiental
jaren achter de rug.
Tot en met het op 14 juni 1877 over het jaar 1876
uitgebrachte verslag zijn de jaarverslagen van het
Visscherijbestuur voorhanden als met de pen ge
schreven documenten, ondertekend en geschreven
door de voorzitter. Daarna, of in ieder geval met
het verslag over 1878 verschijnen de verslagen in
druk.
Verpachting Yersche Bank
Natuurlijk is de verpachting van een deel der
Yersche Oesterbank op 6 mei 1870 in het verslag
van het Visserijbestuur over het jaar 1870 vermeld,
maar niet, en dat behoeft ons door het boven
staande niet te verwonderen, dat dit het gevolg is
geweest van de onderzoekingen van Pompe van
Meerdervoort en Groeninx van Zoelen en vooral
de directe aandrang van eerstgenoemde. Dit is
later wel genoteerd in de in 1876 verschenen Han
delingen der Algemene Vergadering van de Neder-
landsche Maatschappij ter Bevordering van Nijver
heid, waarin door de Commissie tot het overwegen
van het toekennen van onderscheidingen aan hen,
die zich verdienstelijk hebben gemaakt met het in
voeren en aanmoedigen der kunstmatige oester
teelt in Nederland, wordt gerapporteerd.
Het zou niet juist zijn bij deze verpachtingsgeschie-
Gedeelte verslag Bestuur der Visserijen over 1870
Al.
juffu-*
,r.v
Af
A zA?
■„g AA iv- - y-■ A y/JtS
Z
v Ju/
St.
gjf cS
/y J
-yf
s4 éP&yzè- ssA y/gr
y
152