De haven van Kortgene met de Mondesir in het midden
De Mondesir aan de Franse zuidkust
.,Hoe bent U zelf de rampnacht doorgekomen?"
„Mensen zwieg stille!"
De uitroep is van mevrouw Noordhoek, die zonder
opsmuk haar verhaal vertelt. „Half de nacht hoor
den we mensen roepen hier in de Achterstraat:
de Torendiek is doorgebroken! Ik had 's zater
dagsmiddags nog op de Torendiek gebakerd en
ik zeg tegen mijn man: Jewannes, je moest die
mensen maar proberen hier te halen. Goed, zegt
ie, stook den 'aerd op en zet een flinke pot thee.
M'n man de deur uit en ik water opgezet. Ik loop
zo wat rond in de kamer. Vreselijk, zoals de wind
vlagen op het dak sloegen. Opeens hoor ik een
gebonk tegen de deur, ik loop naar het portaaltje
daar en mensenlieve, het water stond al
binnen. Ik de trap op, dat spreekt. En zo heb ik
dan op het slaapkamertje gezeten, tot 's zondags
avonds. Op de tafel, want het water klom mee de
trap op
„Een centimeter of dertig, veertig heeft het daar
boven gestaan", vult de schipper aan, een wijs
vinger in de richting van het slaapvertrek
„En U?" vragen wij gelijktijdig.
„Ik ben aan de Torendiek niet meer toegekomen.
Met het water achter me aan ben ik deze kant
weer opgevlucht, maar dat pakte verkeerd uit.
Want ook van ginds, uit de richting van Kats,
stroomde het. Het water heeft me gewoonweg
opgepakt en rondgetold. Ik kan wel zwemmen,
maar in zo'n geval heb je daar niet veel aan.
Enfin, ik heb me aan een hekje kunnen vastgrijpen
en tenslotte ben ik in het huis van de dokter in
veiligheid geraakt."
De Bruin en ik wenden het hoofd in de richting
van de vrouw.
„Toentertijd was een van onze jongens veerman
op het Katse veer. Die is 's zondagsavonds met de
boot naar ons komen zoeken. Mijn man had ie al
weten te vinden. Samen zijn ze naar hier gekomen.
De boot lag net zo wat onder de dakgoot. Ze
hebben de kuvelesse ingetrapt en me naar buiten
getrokken."
„Toen hebben we op Kats gezeten tot het hier
droog was. Dankbaar, maar wel ontriefd. Want
U begrijpt: we hadden niets meer. Half gekleed
ben ik op Kats aangekomen. Een paar dagen later
ging er iemand kijken hoe het op Kortgene ge
steld was. We zeiden: als je bij ons in de Achter
straat kunt geraken, kijk dan eens of je de porte
feuille vinden kunt, daar en daar moet ie liggen.
En ja hoor, hij bracht hem mee: doorweekt, dat
wel, maar dat was het minste. Toen we op Kort
gene terugkwamen was het een verschrikkelijke
boel, je wist gewoon niet waar je met opruimen
beginnen moest. Mijn man zei, we mosten maar
naar Canada gaan, maar ja, daar zit je ook niet
een-twee-drie."
„Na de ramp zijn op Kortgene de veranderingen
gekomen", onderstreept de schipper nog eens.
„Tot vóór de deur om zo te zeggen. Vroeger lag
hier immers een watergang."
Ik herinner mij de brugjes die naar de woningen
leidden.
„Gedempt. Ja, in drie en vijftig kon ineens alles."
Wanneer we opstappen, vergezelt het echtpaar
188