Kanttekeningen bij een niet-overtuigend betoog gewenst is dat schepen elkander passeren in de vrij smalle havenmonden. De bediening van de werken van het kanaal geschiedt zonder onderbre king in ploegen, waarvoor een bezetting van circa 75 man beschikbaar is, buiten het personeel voor beheer en onderhoud van de kanaalwerken dat op circa 20 man kan worden gesteld. Hoewel ook voor dit kanaal geldt, hetgeen van vrij wel alle Zeeuwse waterwegen kan worden gezegd, dat het meer invloed heeft gehad op de bekend heid dan op de welvaart van Zeeland, heeft de scheepvaart wel grote invloed gehad op de groei van de dorpen Wemeldinge en Hansweert, waar tientallen parlevinkers, expediteurs en midden- standsbedrijven op de scheepvaart zijn aangewe zen. De invloed van de ingebruikstelling van de nieuwe Schelde-Rijnverbinding in de toekomst valt wel on geveer te berekenen. Verdeeld naar de richtingen Antwerpen en Terneuzen is de verhouding van het aantal schepen ongeveer 6 4 en van de tonnage circa 7 3. Wanneer mag worden aangenomen, dat de binnenvaart, welke de Scheldekaden te Ant werpen tot bestemming heeft via het Kanaal door Zuid-Beveland zal blijven varen, zal de scheepvaart door dit kanaal na de openstelling van het Schel- de-Rijnkanaal waarschijnlijk met niet meer dan 50% teruglopen (naar tonnage met circa 60%). Veel zal hierbij afhangen enerzijds van de ontwik keling in de komende tien jaren van de kanaal zone in Zeeuwsch-Vlaanderen, anderzijds van de realisering van het Reimerswaalplan, waarin de mogelijkheid van een vervangend kanaal in be ginsel aanwezig is. Literatuur: Dr. A. W. Vlam: „Bijdragen tot de geschiedenis van de Schel de", in Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1944/45; M. van Empel en H. Pieters: „Zeeland door de eeuwen heen", 1935, G. N. de Stoppelaar: „Kort overzigt der ge schiedenis van den Zeeuwschen Spoorweg en de daarbij be- hoorende werken", in Toevoegsel tot het Zeeuwsch jaarboelqe en Middelburgsche naamwijzer 1866; Dr. M. Hartgerink-Koo- mans: „De Zuiderlijnen. Opzet en bestrijding der spoorlijnen beneden de grote rivieren", in Econ. Hist, jaarboek, 30st deel, 1965; Mr. dr. C. Smit: „De Scheldekwestie", Rotterdam 1966; Drs. M. C. Verburg: „De binnenscheepvaart in en door Zee land. Analyse en perspectief", in „Vaart", nr. 5, mei 1962; M. P. de Bruin: „100 jaar varen. Provinciale Stoombootdien sten 1866-1966", Middelburg, 1966; Ir. J. A. Ringers: „De bouw van de derde schutsluis te Hansweert", Rapporten en mededelingen van den Rijkswaterstaat, nr. 8, 1917; Ir. J. P. Walland: „De kanalen door Zuid-Beveland en door Walche ren", in „De Ingenieur", 1933; Ir. H. ten Bokkel Huinink: „Vervanging van de railbanen van de roldeuren van de Oostsluis te Hansweert", in „De Ingenieur", 12 juli 1935; Ver slagen openbare werken, 1850-heaen; Wegwijzer voor de binnenscheepvaart, deel II, 1965; „Kanaal door Zuid-Beve land", uitgave Gemeentebestuur van Kruiningen, 1964; „Tus sen wal en schip. Het midden- en kleinbedrijf rond het Kanaal door Zuid-Beveland", z.j.; „Reimerswaalplan", Rapport werk groep ontwikkeling Westerscheldebekken, maart 1964. J. van Malde In het Zeeuws Tijdschrift no. 4- 1966 heeft drs. C. de Schipper een beschouwing gegeven, die den in druk achterlaat bedoeld te zijn als een wetenschap pelijk tegenover elkaar afwegen van „de argumen ten, belangen en emotionele voorkeuren, die.... een rol spelen" bij de te maken keuze uit de uit eenlopende mogelijkheden voor de toekomstige ontwikkeling van Zeeland. Helaas geldt ook voor die beschouwing het kenmerk dat de heer De Schipper en niet ten onrechte aan de „publie ke discussie" toeschrijft, namelijk dat ze (vaak) eenzijdig is. De heer De Schipper doet een aantal uitspraken, die voor waar moeten doorgaan, ter wijl ze in wezen dogma's of subjectieve waarde oordelen zijn. Dit blijkt vooral uit zijn opmerkingen over de vrij wel uitsluitend zegenrijke gevolgen van den groei van het inwonertal, die volgens den schrijver „een voorwaarde (vormt) voor omzetstijging en rende mentsverbetering bij vele verzorgende bedrijven", „een gunstig klimaat (schept) voor bedrijfsmoderni- seringen en uitbreidingen" en in welks verlengde „omvangrijker en meer gevarieerde werkgelegen heid, grotere promotie-kansen, gunstige invloed op de arbeidsvreugde en op het beloningsniveau" liggen om maar te zwijgen van „de verhoging van het niveau der sociaal-culturele voorzieningen". Nu is het best mogelijk dat deze paradijselijke verbeteringen, voor een deel althans, in bepaalde streken van Zeeland het gevolg zullen zijn van een stijging van het inwonertal in die streken de strekking van het artikel is echter dat deze opmer kingen over de gevolgen van bevolkingsgroei alle tezamen een algemene geldigheid hebben en dat is gewoonweg niet waar. Volgens deze redenering zou de bevolking voortdurend door moeten groei en om toeneming van het menselijk welzijn steeds te verzekeren dan wel zo optimaal mogelijk te doen zijn. Welnu, een land als Zweden, dat al sinds jaar en dag een stabiele bevolking heeft, is er om de onjuistheid van althans een deel van deze stelling aan te tonen: het heeft al enkele decennia het hoogste welvaartspeil van Europa en niettegenstaande de zeer hoge lonen bijzonder rendabele bedrijven (b.v. scheepswerven!). De heer De Schipper staat overigens niet alleen in dit geloof: minister Veldkamp verwelkomde den 12 miljoensten inwoner van dit kleine land ook al met de onbewezen stelling dat bevolkingsgroei zo gun- 181

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 9