put), met de waarschijnlijkheid die later zoo niet
te overtreffen, dan toch minstens gelijk te zijn en
dat de sterfte van de oesters van allerlei ouder
dom, uiterst gering was. In 't bijzonder voor zoover
betreft de uitkomsten, die met het afsteeksel ver
kregen werden, kan men aannemen dat de hoe
veelheid die het einde van het le levenstijdperk
bereikte ongeveer V3 meer bedraagt dan bij de
tot nu toe gevolgde wijze. Levert een voortgezet
onderzoek omtrent de sterfte dezelfde uitkomsten
als nu verkregen zijn, waarvoor groote waarschijn
lijkheid bestaat, dan zijn de kosten voor een der-
gelijken put zeer spoedig uit de zooveel grootere
hoeveelheid jarige oesters die men verkrijgt, ge
vonden.
Blijkt het gerucht (waarom niet even door het be
stuur nader werd geïnformeerd blijft voor ons een
vraag) waarheid te bevatten, dat de ondernemers
nu reeds voornemens zijn de inrichting uit te brei
den, dan is dit zeker wel een bewijs dat door hen
aan de levensvatbaarheid der zaak niet meer ge
twijfeld wordt, daar de kosten van een zoodanige
put niet onbelangrijk zijn".
Het zeer grote aantal uitgelegde pannen in 1885
had nog een vreemde andere, niet direct voor de
hand liggende oorzaak. De grote kwekers brachten
toen namelijk extra grote hoeveelheden pannen in
het water, mede met de bedoeling om in het na
jaar de markt van aangeslagen pannen te kunnen
beheersen en er tenminste een deel van de inmid
dels aangewaaide pannenzetters uit te werken.
Pannen leggen kon namelijk ieder, die een stukje
grond kon machtig worden, tegen 2,50 of 3,
per vergunning voor 1000 pannen.
Dat dit er uit werken van een aantal kleine culti-
vateurs lukte, was mede het gevolg van een toen
nog optredend tekort aan winterberging. Het aan
tal lage vloeiputten was niet voldoende en zo
zien we dat 1885 ook het jaar is van de verpach
ting van 27 percelen voor de Molen- en de Nieuw
Olzende polder bij Yerseke, ter aanlegging van
zowel oester- als pannenputten. Deels werden dit
hoge vloeiputten voor de opslag van o.a. zaai-
oesters, maar de ervaring dat de aanslag van de
in dit soort vloeiputten gelegde dakpannen niet
het geringste was geweest, droeg mede tot deze
ingrijpende aanleg bij. De lage buitenputten wer
den nog zowel voor de nieuwe collecteurs gebruikt,
als voor het verblijf tijdens de winter van de reeds
aangeslagen dakpannen.
Door het daardoor echter toch nog niet in vol
doende mate beschikbaar zijn van winterberging,
konden verschillende lieden hun pannen tegen de
winter niet verkopen en moesten zij ze op de
gehuurde grond laten liggen, waardoor ze bo
vendien nog beboet werden. De winter van 1885-
1886 begunstigde verder allerminst de niet of op
onvoldoende wijze geborgen, aangeslagen pannen.
Zo komen de 30 miljoen pannen van 1885 wel in
een heel ander licht te staan, dan alleen bij nuch
tere opgave van het aantal het geval zou zijn ge
weest.
Naast het spel met de natuur, was daarmee ook
het spel tussen de mensen onderling goed op gang
gekomen. Naar gelang de mentaliteit der kwekers
prevaleerde het een of het ander, doch met beide
had men voortaan rekening te houden. Onder de
aangewaaide speculanten vielen zo in 1886 de
eerste slachtoffers, hetgeen de stemming echter
aanvankelijk slechts verlevendigde, omdat er al
direct een nieuwe lichting klaar stond, die ook een
kans wilde wagen, doch zich meer toelegde op de
handel van zaai- en consumptieoesters. Daartoe
behoorde niet meer en bloc de Christelijke Jonge-
lings Vereniging te Wemeldinge. Zij hadden in
1883 reeds een flink sommetje gespaard voor een
nieuw verenigingsgebouw en staken dat, om vlug
meer te krijgen (volgens het verhaal na een kos
telijke gemeenschappelijke maaltijd) in de oester
branche. Zij maakten goede winst en lieten het
geld dus zitten in 1884, toen het ook wel bijzonder
goed ging en waarna reeds een zelfde bedrag was
bijverdiend, maar kennelijk nog niet genoeg. Na
1885 konden zij opnieuw met sparen beginnen! Het
Yersekse verhaal over het roken van pijpen met
drie koppen, omdat men soms niet wist hoe men
het geld er moest laten rollen, kan dus zowel
letterlijk als figuurlijk worden geaccepteerd. Zware
pijpen werden er in ieder geval gerookt.
Geen economische regelmatigheid
Het aantal pannen dat werd uitgelegd in 1886 be
droeg slechts een derde deel van dat in 1885. Na
het voorgaande begrijpelijk. Ook kwamen er in
dat jaar berichten over oesters, die niet goed
groeiden. Merkwaardig is wel, dat het jaar tevoren
de verbinding tussen St. Philipsland en Noord-
Brabant tot stand kwam, hetgeen het einde bete
kende van de stromingen door het Slaak en het
begin van de uitschuring van het Zijpe, hetgeen
ongetwijfeld van invloed kan zijn geweest op het
materiaaltransport naar de Oosterschelde en het
hydrografisch patroon in het uitmondingsgebied
van het Keeten.
Veel overeenkomst vertoont de voorzomer van
1886 en 1887 met de voorzomer van 1962, namelijk
wat betreft de val van mosselzaad op de Yerseke
Bank. „....hoewel dit zaad in meerdere of min
dere mate op verscheidene plaatsen der Yersche
Bank viel, richtte het toch de grootste schade aan
op de zoogenaamde Platte Bank en den Bol. De
pachters der daar liggende gronden waren ver
plicht gedurende enige weken door stoombootjes
de percelen schoon te laten korren, teneinde het
mosselzaad ervan te verwijderen". De visserijpoli-
tie had het gelukkig tijdig gemerkt, ook langs de
oever van Noord-Beveland, waar men eveneens op
een paar percelen oesters had gezaaid.
Zandtransport, o.a. opvallend in de loop van 1961,
sedimentatie, gevolgd door vestiging van schelp-
kokerwormen en val van mosselzaad het jaar daar
op, het zijn dingen, die in successie optreden en
van alle tijden zijn, al kan de oorzaak steeds weer
anders liggen.
Na de sluiting van het Veerse Gat in april 1961
wijzigde zich een deel van onze zgn. „voor-delta"
en ging onder de waterspiegel boven de kop van
Noord-Beveland een geweldige hoeveelheid zand
op de loop. Het sinds 1953 als een baken in zee
gelegen hebbende caisson bij de Schaar van On-
10