CONCEPT STATUTEN. men algemeen koste wat het koste zijn bedrijf wilde voortzetten, uitbreiden of ten koste van een ander speculerend wilde beginnen. Wederom ge rekend naar de prijs der oesters was deze pacht som door elkaar genomen ongeveer 10 keer zo hoog als vlak voor de winter van 1963. Er moet wel nog bij vermeld worden, dat in werkelijkheid nooit meer dan tweederde van het pachtbedrag betaald is geworden, wel een bewijs, dat het be drijf als zodanig met dit systeem van verpachten bij opbod niet gediend was. Bezinning In 1887 stelde men duidelijk, dat een meer nauw gezet en langdurig onderzoek nodig zou zijn, om een oordeel te kunnen vellen over de wijzigingen, die zich in de oestercultuur voordeden. Mocht hier biologisch onderzoek mee bedoeld zijn geweest, in onze tijd zou het bederven van de markt met inferieure kwaliteiten tegen spotprijzen, waartoe vele oesterkwekers „uit geldbehoefte" gedwongen schenen te zijn, zeker ook en vooral tot een eco nomische doorlichting aanleiding hebben gegeven. In 1887 aan de ene kant dit: „Op de per celen, gelegen boven de lage vloeiputten, kwam gedurende de winter een laagje zand, door de N.O. wind, ijsgang en voornamelijk door het steeds meer uitschuren van de Boomkil. Sedert het ondieper werd voor Yerschekendam en de Buren- polder, komt de vloed met meer kracht door de Boomkil, waardoor uitschuring ontstaat" en aan de andere kant: „Het was enen grote fout, dat sedert 1882 vele oesterondernemingen zijn opgericht met geheel onvoldoende kapitalen, waardoor thans op een hoogst nadeelige wijze in de geldbehoefte moet worden voorzien. Het behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat zulke zaken op den duur geen levensvatbaarheid heb ben, vele kleine maatschappijen zijn dan ook reeds in liquidatie en het is te voorzien dat nog andere moeten volgen". Voor zover dit laatste in 1890 nog niet gebeurd was, gebeurde het toen, omdat de reserves van velen niet toereikend waren, om de vorstschade te boven te komen. Zo werd tenslotte het bedrijf gesaneerd, met het gevolg, dat de overblijvers weer wat meer adem kregen. De selectie zette in en schreed voort. Als tastbaar overblijfsel van deze periode van „bruisend" leven, waarin het geld meer dan eens van de een naar de ander rolde, kan in Yerseke nog het onderstuk bezichtigd worden van de in 1887 gereedgekomen kerktoren, toen zomaar min of meer als triomph neergezet, zonder in stijl enige overeenkomst te vertonen met het restant van de uit het midden van de 15e eeuw daterende Kruiskerk, die aanvankelijk zelfs twee torens had. Niet te bezichtigen, maar ook uit die tijd stamt het Leger des Heils, dat in 1889, het jaar volgend op dat van Hoek's benoeming, met verstoorde samenkomsten het daar noodzakelijk geachte werk begon. Teken, dat ellende tevens deel van deze nieuwe maatschappij uitmaakte en vertrek moei lijker was dan komst. Dit alles kwam natuurlijk niet ineens, maar toch Wij omlerget»'ckcn<lcnvoor zoo vele aandeelcn ak hierna zal worden vermeld, verbinden ons dee! tenemen in de onderneming van Handel. Teelt' "en Vi.s.seberij van Oesters en andere Schelpdieren op de IVrceeiei! gelegen in de Zuiderzee bij War ringen Nominees bi. 58 en op 17 Juli 1884 te Nieuwediep respect i vel ijk gepacht voor 500 f 550 en 520 samen 1570. verdoold in vijftig aaudeelen op naam de deelhebbers zijn thans de Meerei» Percelen van de maatschap „F'evo" te Wemeldinge in de Zuiderzee wel in een betrekkelijk kort tijdsbestek tot stand. 10 jaar na de eerste cultuuroesters gonsde het voor die tijd langs de boorden der Oosterschelde van nieuwe initiatieven. Nieuwe maatschappijen en compagnieën, waarvan de namen vaak getuigden van grote fantasie, hadden mede de pachtprijs der percelen opgedreven en ten aanzien van de vraag was er bij de tweede verpachting gebrek aan deelnemingsmogelijkheid geweest. In eerste instantie hadden de speculanten onder de „kwe kers" bij de nieuwe verpachting niet misgerekend. Deels kon men op de winst vooruit leven, door aandelen aan speculanten van het tweede uur te verkopen. Aandelen van maatschappijen, die soms niets anders bezaten dan de gepachte bodem en het stromende water, met in het gunstigste geval reeds oestertjes er op, maar dan oesters die nog vele gevaren moesten trotseren en vooral nog veel zorg nodig hadden, aleer ze marktwaardig waren. Een spel met geld, dat vaak niet bestond! Het is moeilijk, om hierbij aan de indruk te ont komen, dat de speculatieve sfeer van de meekrap- handel, die in de jaren daarvoor ter ziele ging, enige overeenkomst vertoond heeft met de sfeer der transacties in dit nieuwe bedrijf, waaraan ook verschillenden uit de Zeeuwse boerenstand deel namen. Had men in 1884 en 1885 kennis mogen maken met gunstige omstandigheden en lucra tieve mogelijkheden, dit kon nog niet gezegd worden van alles, wat tegenslag zou kunnen op leveren. Met de latere vakkennis wist men beter. Zo is nog te noteren, dat in 1885 ook veel Zeeuws oesterbroed op percelen in de Zuiderzee werd uit gebracht. De Wemeldingse Maatschappij „Flevo" werkte bij Wieringen en zag de oesters door het er op neer zinken van in de winter afgestorven zeegras (althans volgens opgave) daar verstikken Een leertijd, die gelukkig ook niet alleen door de leden van het Visserijbestuur als zodanig werd be schouwd „Moge het gezond verstand en wat meer kalm overleg spoedig onder de oester kwekers weder de overhand krijgen, opdat men voorkome, dat nog grootere verliezen en achteruit gang het deel worde van eene industrie, welke op goede gronden waarlijk nog eene zeer goede toekomst kan hebben." 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 12