Archivarissen en archivariaten
in Zeeland
Dr. P. Scherft
Wie iets over archivarissen en archivariaten wil ver
tellen, zou logischerwijs moeten beginnen met de
vraag, wat een archief eigenlijk is. Hij zou dan echter,
daar het rondom dit woord wemelt van misverstanden,
allereerst uitvoerig moeten gaan uitleggen, wat een
archief eigenlijk niet is. Dat zou weliswaar misschien
verhelderend werken, maar ten koste van veel plaats
ruimte. Beter dan ons zo in een oeverloze bespiegeling
te begeven kunnen wij ons daarom tot het onderwerp
zelf beperken, te meer omdat wij ons voor ons doel
behoorlijk kunnen redden door een archief eenvoudig
te zien als de voorraad documenten, door een open
baar bestuur in de loop der tijden ontvangen en ge
produceerd. Of die documenten nu ettelijke eeuwen
oud zijn of pas van gisteren dateren, maakt daarbij
geen wezenlijk verschil.
Besturen hebben hun archief van oudsher als bron van
interne informatie gebruikt; aan buitenstaanders is
vroeger slechts bij hoge uitzondering inzage ervan ge
geven. Een deel van het archief komt dagelijks bij de
bestuurders en hun ambtenaren op tafel; dit zijn de
stukken, die bij de behandeling der lopende zaken
van pas komen. Na afdoening verhuizen de papieren
naar een speciale bewaarplaats, waar ze bij de hand
blijven om zo nodig opnieuw geraadpleegd te kunnen
worden als een soort reserve.
Deze reserve groeit onder de naam van oud-archief
van lieverlede aan. Daardoor ontstond bij administraties
van enige omvang vanzelf de behoefte aan een af
zonderlijk ambtenaar, die de weg in het oud-archief
wist en met die bijzondere kennis het bestuur kon bij
staan. Dan verscheen de commies-chartermeester ten
tonele, een hulpkracht die als het ware de tegenhanger
vormde van de commies-griffier, wiens taak het was
de pen te voeren voor de redactie van ambtelijke
stukken. Bij het provinciaal bestuur van Zeeland was
sinds ongeveer 1800 een commies-chartermeester werk
zaam en zijn soortgenoten kon men ook elders in
Nederland aantreffen.
De functie van deze ambtenaar, die dus volledig in
het bestuursapparaat was ingeschakeld, onderging een
ingrijpende wijziging als uitvloeisel van de politieke
omwentelingen aan het eind van de achttiende en het
begin van de negentiende eeuw. De reorganisatie van
het staatkundig bestel, waarbij in zo menig opzicht met
het verleden gebroken werd, kon de positie van de
chartermeesters niet onberoerd laten, aangezien zij
hoofdzakelijk juist documenten uit die afgesloten pe
riode, welke tot op zekere hoogte hun belang voor
de dagelijkse taakvervulling van de besturen verloren,
onder zich hadden. Maar tegelijkertijd openbaarden
diezelfde documenten een andere kwaliteit: behalve
voor de interne informatie van overheidsorganen ble
ken zij ook, en zelfs in verrassende mate, nuttig te
zijn ter bestudering van vroegere toestanden en voor
de geschiedenis van het openbare en particuliere leven
in al zijn aspecten.
Eenmaal aangeboord hield deze bron haar unieke
waarde niet lang verborgen. Tot een exploitatie ervan
met dit doel waren de administratieve organen, die
oude archieven onder zich hadden, evenwel niet toe
gerust; hun plichten en bevoegdheden cirkelden nu
eenmaal rondom gans andere dingen dan het conser
veren van historisch belangrijk materiaal. Daardoor
dreigde, wanneer niemand er speciale aandacht aan
besteedde en dat was meestal het geval het
gevaar van miskenning en verwaarlozing. Elders, en
wel daar waar een commies-chartermeester zich ermee
occupeerde, kreeg deze in feite een zelfstandige func
tie, die zowel beheer als wetenschappelijke bewerking
omvatte. Hij werd tot ,,archivarius", een ambt, dat het
rijk voor zijn centrale archieven reeds in 1802 kende,
dat bij de provincie Zeeland in 1843 werd ingevoerd
door de benoeming van J. P. van Visvliet met ingang
van 1 januari 1844 en dat hier door een besluit van
provinciale staten van 3 oktober 1850 een permanent
karakter verkreeg 1).
Reeds in de jaren twintig had de regering erop aan
gedrongen de oude archieven in heel het koninkrijk
aan een terzake kundig beheerder toe te vertrouwen
en voor elke serieuze beoefenaar der geschiedenis
open te stellen. Dit streven droeg niet weinig bij tot
de ontwikkeling, die ook in onze provincie op gang
gekomen was. Wie mocht betwijfelen dat deze ont
wikkeling voor de maatschappij van enig nut was, be
denke dat hierdoor in Nederland de grondslag werd
gelegd voor de onafhankelijke geschiedvorsing, die
voor een democratische cultuur van zo wezenlijk be
lang is. En, om dichter bij huis te blijven: hoeveel
artikelen in dit tijdschrift danken de essentie van hun
inhoud niet in belangrijke mate of geheel aan de ont
sluiting der Zeeuwse archieven?
Nu denke men bij het woord ontsluiting" niet aan
een soort Sesam-open-U, dat in een oogwenk alle
archiefbewaarplaatsen voor iedereen toegankelijk
maakte. Het proces verliep in heel Nederland zeer
14