geleidelijk en verkeerde omstreeks het midden der vorige eeuw nog in een pril stadium. Er was energie, zo niet bezetenheid voor nodig om in vaak chaotische massa's documenten, die archief heetten, thuis te raken. Geschiedbeoefenaars met voldoende elan om veelal tijdrovende onderzoekingen in oerwouden van papier te verrichten, waren schaars. Zij konden ook niet vol staan met taaie volharding, maar moesten zich de on ontbeerlijke kennis, als bijvoorbeeld die van het lezen van oude handschriften, zelf eigen maken. Waar im mers zouden de door de regering allerwege aanbe volen deskundige archiefbeheerders, die het belang stellende publiek terzijde konden staan, opeens van daan moeten komen? Het was zelfs in strijd met die aanbeveling, dat de Gemeentewet van 1851 het be heer uitdrukkelijk opdroeg aan de gemeentesecretaris sen, die daarvoor juist in beginsel niet de aangewezen figuren waren. Of achtte de wetgever een anders luidende regeling, die toch in verreweg de meeste gevallen voorshands onuitvoerbaar zou zijn, niet zin vol? Ond anks de Gemeentewet deed hier en daar in Zee land weldra de stedelijke archivarius zijn intrede. Voor diens benaming stond de provinciale archivarius model, maar beider functies dekten elkaar niet geheel omdat, waar bij de provincie het eigenlijke beheer en andere, J. H. van Dale, archivaris van Sluis meer in het oog lopende werkzaamheden elkaar aan vulden en in evenwicht hielden, in de gemeentelijke archiefzorg de weegschaal over het algemeen sterk naar de zijde van deze laatste doorsloeg. Trouwens, van plaats tot plaats bezag men de figuur van stads archivaris ook nog op heel verschillende wijze; hoe verschillend, leren ons de oudste voorkomende ge vallen, namelijk die van Aardenburg, Sluis en Goes. Te Aardenburg werd G. P. Roos in 1847 met het in ventariseren van het stadsarchief belast en later des wege met archivarius betiteld. Behalve deze inventari satie verrichtte hij echter ook schrijfwerk voor de secretarie. Als contraprestatie genoot hij een klerke salaris alsmede de levering van kantoorbehoeften aan het gemeentebestuur uit de door hem gedreven boek winkel, waarin hij zijn voornaamste inkomsten vond. De positie van Roos als archivarius was dus geringer dan die van een commies-chartermeester. Zijn zwager, de knappe hoofdonderwijzer in Sluis J. H. van Dale wiens naam nog in het befaamde Nederlands woordenboek voortleeft een autodidact op velerlei gebied, die evenals Roos een inventaris van het archief van zijn woonplaats samenstelde, werd daarvoor in 1855 door de gemeenteraad beloond met de eerebetrekking van stads-archivarius": een erebetrekking ook in die zin, dat er geen salaris aan verbonden was. Dit was evenmin het geval met de post van stads- archivarius van Goes, in 1852 op verzoek van de pas gevestigde advocaat mr, J. G. ab Utrecht Dresselhuis en te zijnen behoeve gecreëerd, waarschijnlijk in hoofdzaak om deze jongeman gelegenheid te geven de historische weetgierigheid te bevredigen, die hij van zijn vader, de bekende dominee van Wolphaarts- dijk, had meegekregen. Dresselhuis kreeg geen kans om te tonen wat hij waard was: hij stierf reeds binnen het jaar na een langdurig ziekbed. Daarna vaceerde het ambt zeven jaar, totdat in 1860 de predikant dr. R. A. Soetbrood Piccardt bereid werd gevonden zich ermee te belasten tegen een vergoeding van 50,— per jaar, zijnde evenveel als de conciërge van de koop mansbeurs toucheerde. Bij alle onderlinge variatie stemmen deze drie ge- meentearchivariaten op één punt overeen: een totale of nagenoeg totale afwezigheid van adequate bezol diging. Men concludere hieruit nu niet tot een gering schatting van het archivariaat als zodanig; uit het feit dat dit als ereambt werd aangeboden en aanvaard, blijkt juist het tegendeel. Maar het ging voor de ty pische stadsarchivarius waartoe wij Roos niet kun nen rekenen 2) hierbij altijd om een nevenfunctie. Zijn hoofdwerkzaamheid lag elders, meestal bij het onderwijs, de kerk, de rechterlijke macht of de balie. Men zou er daarom verkeerd aan doen in hem, zoals in de archivarius der provincie, een afstammeling te zien van de commies-chartermeester. Hij was een spe cifieke verschijning met, wat de karikatuur ook van hem gemaakt moge hebben, een warme en actieve belang stelling op diverse gebieden, een man die uiteenlopende kwaliteiten in zich verenigde. Ook op het gemeentehuis bepaalde hij zich niet uit sluitend tot archiefwerk. Meestentijds verzorgde en verrijkte hij daar tevens de plaatselijke oudheidkamer en immer was hij de zeer gewaardeerde auteur van publikaties over het verleden der stad; in de meerder- 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 15