over een zomervergadering in Scheveningen of
een reisje „voor eenige dagen van Keulen uit" en
toen kwam ter vergadering „dhr. Jan van Poel
geest, directeur van de Waterleidingmaatschappij
Zuid-Beveland om uitleg te geven over de aan
schaf van brandkranen" en op 1 juli ging men het
bedrijf in Ossendrecht bezichtigen en dineren in
de Draak in Bergen op Zoom.
De heren „vertegenwoordigden" hun Gemeenten
nogal gemakkelijk, daarom doet een enige jaren
later gemaakte opmerking nogal hypocriet aan.
De Vereniging moet de belangen der leden dienen
en de leden moeten elkander voorlichten „omtrent
de zaken, die den werkkring der leden betreffen.
Tot tweemaal toe is dit in den laatsten tijd uit het
oog verloren, n.l. toen de vergadering zich be
moeid heeft met de belangen der onderwijzers en
der Gemeenteveldwachters".
Deze, toen aanvaarde, regel werd vastgesteld toen
de heer Streefkerk in 1918 wilde spreken over de
elektrificatie van de Provincie.
Gelukkig eigenlijk dat men bij de oprichting der
waterleidingmaatschappij niet aldus te werk is ge
gaan.
In 1912 werd de bouwverordening aangepast i.v.m.
de nieuwe waterleiding (aldus!).
In 1913 wordt besloten de zomervergadering in
Dusseldorf te houden. Als aanmoedigingspremie
krijgt ieder die meegaat 20 Mark uit de kas.
In 1914, 1915 en 1917 en 1918 wordt vergaderd,
niet druk.
Men merkt enige gevolgen van de oorlog. Er wordt
gesproken over aankoop of onteigening van rogge,
distributieregelingen, verstrekking van varkensvlees
(voor deze streek van minder belang), over het
stukrijden van wegen door de artillerie, de last
„welke op de Burgemeesters gelegd wordt, ook
financieel, bij het bepalen der kostwinnersvergoe
ding en door de N.O.F. bij het afsluiten van con
tracten betreffende het ruilen van rogge voor mais.
De kolendistributie komt ter sprake en men klaagt
erover, dat de toewijzingscommissie voor petro
leum geen petroleum verstrekt voor de Secretarieën
ten plattelande, terwijl daar bijna dagelijks tot zeer
laat wordt doorgewerkt. Pas in 1917 zou hieraan
tegemoet worden gekomen; weliswaar via een Mi
nisteriële circulaire, want in werkelijkheid - zo
zeiden de Heren ontving men niets.
De vergaderingen van 1918 waren gewijd aan de
elektrificatie van Zeeland, althans aan de heer
Streefkerk werd de gelegenheid gegeven, na slui
ting der vergadering hierover te spreken, aan de
dankbaarheid jegens Gedeputeerde Staten voor
de verbeterde jaarwedden, alleen maakte men
terecht overigens bezwaar tegen de bepaling
dat alleen dienstjaren in de eigen Gemeente mee
tellen voor de periodieke verhoging, tegen de
cumulatiebepalingen en tegen het feit dat G.S.
geen rekening hielden met de nieuwere theorieën
inzake het element behoefte.
Aldus „geen vrije woningen voor gehuwden of een
tegemoetkoming in de huur". Dan werd er nog
eens gepraat over de hooiprijzen en was de pe-
troleumverstrekking weer aan de orde.
Maar niets in al die jaren over het leed dat ook
in 1914-1918 in Nederland werd geleden, het leed
van ons buurvolk, de koopvaardijschepen-verlie
zen, de bombardementen ook in Zeeland zelve. De
vereniging bleef administratief doorwerken, on
bewogen.
Merkwaardigerwijze duikt in 1914 een laatste her
innering op aan de „dochter-onderneming" de
fondsvereniging.
De Voorzitter van de Vereniging van B. en S.
vraagt n.l. in een brief naar de statuten en de
wijzigingen daarvan.
Een merkwaardige zinsnede wil ik U niet onthou
den: „Hebt ge nog een brief gedicht voor de deel
hebbers, dan kunnen die ook verzonden worden.
We dienen te weten of alle menschen, die we le
vend verklaard hebben of weduwe of afstamme
lingen hebben toegedacht, werkelijk in die con
ditie verkeren".
De circulaire is in klad aanwezig en dateert van
juni 1914. Het laatste rechthebbende lid is over
leden. De likwidatie-commissie wenst over te gaan
tot verdeling van het weinige kapitaal, leder lid
zal ongeveer de som der contributies, door hem
betaald, kunnen terug ontvangen.
„Van enkele leden is hun niet bekend, of zij nog
al of niet in leven zijn en zoo zij overleden zijn,
of zij al of niet een weduwe of kinderen hebben
nagelaten".
De datum waarom het ging was 5 april 1907.
Hoe goed men wellicht graan enz. administreerde,
deze fondsverzekering was zeker slecht geadmini
streerd.
De le wereldoorlog was voorbij. De vereniging
ging ongestoord verder. En er is weinig interessants
te vermelden.
Men besprak een enkel min of meer actueel punt,
maar zonder „adviseur" en zonder preadvies.
De jaarlijkse uitstapjes gaan door, naar Rotterdam
of Den Haag.
In 1920 neemt het laatste lid van de oprichting af
wegens vertrek uit de Provincie ontslag, maar
de heer P. J. v. d. Mandere, ofschoon reeds 42 jaren
lid der vereniging, hoopt nog aan de uitstapjes
mee te doen.
In een vergadering van 1920 wijst een lid „op de
courantenberichten omtrent de vereeniging van Ge
meenten in Zeeland volgens welke er van de 109
nog maar 25 zouden overblijven en op de be
langen van zooveel ambtenaren, die dan over
bodig zouden worden".
Informatie in Middelburg zou hebben uitgewezen,
dat, zo er al iets aan de hand was, tot nu toe voor
Zuid-Beveland niets gedaan is.
Had men toen maar doorgezet!
In een andere vergadering wordt besloten Gede
puteerde Staten mee te delen, dat hun herhaalde
circulaires aan de Gemeenten, de Gemeenteraden
stijven in hun opvatting, dat het werk der ambte
naren van weinig betekenis is.
In 1923 wordt niet over het 45-jarig bestaan ge
sproken, wèl „vergaderde" men in Antwerpen.
1924 geeft nieuwe „ontwikkelingen" aan: Ged.
Staten hebben geschreven over de elektrificatie
van de Bevelanden, er wordt geklaagd over de
overlading en onveiligheid der autobussen, de uni-
24