formen der veldwachters worden besproken even
als de „collecte voor de gewapende dienst".
Neen, zeide men, niet de veldwachters houden
deze collecte maar de gemeenteboden! (Het waren
dezelfde personen.)
Die veldwachters-uniformen blijven de vergadering
enkele malen bezighouden, tenslotte is er nog één
geschilpunt: bolvormige of platte knopen, de nu
voorgestelde zijn noch bol noch plat. De vergade
ring wint het geding: de knopen worden bol
vormig: „het zal aan de vergadering stellig eenige
voldoening geven, dat de uniformen overeenkom
stig de opmerkingen zijn gewijzigd".
De elektrificatie wordt besproken, de inrichting dér
arrestantenlokalen, het vervolgonderwijs, het af
scheid van de Griffier der Staten, de heer Hartman
op 1 april 1928 en verder niets schokkends, tenzij
de vraag van een Burgemeester „of de heeren er
raad op weten om een ongehuwden gemeente
geneesheer, die aan het malen is, daarvan ont
slagen te geraken". Na rijp beraad wordt aan
geraden de Inspecteur van de Volksgezondheid
er mede in kennis te stellen.
Men „vergadert" in Den Haag, Brussel en Arnhem,
maar er is niets bijzonders.
Het vijftigjarig bestaan wordt niet gevierd, tenzij
misschien, maar dan niet vermeld, in de speciale
zomervergaderingen welke nooit een agenda heb
ben en waarvan het verslag slechts opening en
sluiting vermeldt.
Juist daarom, omdat de notulenboeken zwijgen,
is het niet passend om over de zomervergadering
1928 te spreken.
Ik zou iets kunnen zeggen, immers, de notulen van
16 november 1926 vermelden dat als lid is toege
treden Mr. A. J. J. M. Mes, Burgemeester van
Heinkenszand.
En zonder te anekdotisch te worden of te uitvoerig
lijkt het mij thans geschikt om enige herinneringen
op te halen uit die beginjaren als Burgemeester.
Er was nog 'n wonderlijke combinatie van functies:
de Burgemeester van Hoedekenskerke was Ge
meente-Secretaris van 's-Heer-Abtskerke en in zijn
vrije tijd ambtenaar ter Secretarie van Goes of
omgekeerd.
Akten mochten alleen des zaterdags worden inge
schreven zo heette het want dan ging de
route van Goes via 's-Heer Abtskerke naar Hoe
dekenskerke. Daar was een Gemeente-Secretaris,
Burgemeester in een andere Gemeente, die boven
op een kast een doos had staan met een tweetal
letters er op waarin hij alle circulaires enz. van
hogere instanties wierp, wanneer hij van mening
was, dat deze niet terzake dienende waren, en dat
waren er nog al veel.
De omgang onder elkaar was erg groot: Elke
dinsdag kon men in Hotel de Korenbeurs te Goes
een grote groep der leden vinden, de gemeen
schappelijke belangen werden aldaar besproken,
hetgeen met zich bracht, dat de vergaderingen van
de Vereniging van B. en S. minder frequent werden.
Deze dinsdagse bijeenkomsten zijn lang in ere
gebleven.
Een Burgemeesters-installatie in 1926 verliep vol
gens ongeveer hetzelfde ritueel als thans, alleen
de overheid trok er minder voor uit. Rijtuigen en
„opkroningen" dat kon er af, maar de receptie-
bosten" waren voor rekening van de nieuw-be-
noemde. Zo kon het ook gebeuren, dat na afloop
der feestelijkheden de veldwachter-bode enz. naar
buiten kwam met enige sigaren en een glas, onder
het motto: neem nog maar wat Burgemeester,
je hebt het toch zelf betaald.
Die Gemeente-veldwachters-boden, zeer onderbe
taald, waren in het algemeen mensen, waarvoor
men veel respect moet hebben. Het waren heus
geen juridische vernuften, noch ook personen met
rechercheurs-kwaliteiten, maar zij wisten, plaatse
lijk door en door bekend als zij waren, uitnemend
orde te houden en op tijd de zaken in de hand te
houden.
Zo was het gewoonte, dat de Kermis op Zaterdag
avond punctueel om 12 uur sloot 's Maandags
mocht zij zich zelf sluiten maar dan was het
voldoende, dat met stentorstem werd geroepen:
„Smtoe, morgen in de Kerk kan je verder
zingen" om een spoedige rust te bereiken. Was
er een vechtpartijtje, dan was er wel eens een
overmaat van beleefdheid wanneer de deur voor
je werd opengedaan met „U eerst, Burgemeester",
maar al met al het waren mensen met veel ver
diensten.
't Waren geen grootse opmakers van processen-
verbaal, daarom zo min mogelijk, maar soms
kwam er weer eens een, waarin de veldwachter
verklaarde „dat hij zich verdoken had opgesteld"
om tot resultaat te komen.
Je kon op hen aan, hoe onderbetaald ze ook
werden en hoe groot de verleiding soms was om
wat door de vingers te zien.
Zij leefden heel eenvoudig, zoals ook het Gemeen
tebestuur.
Tenminste bij de eerste ontvangst bestond het
meubilair van de Gemeente-Secretarie uit twee
hoge lessenaars en dito krukken.
De mij toebedachte plaats heb ik niet ingenomen.
Er was zowaar nog een burgemeesterskamer waar
ook een stoel kon staan.
Waterleiding was er al geruime tijd, al was het
sanitair niet aangepast. Er was een eigen elek
trische centrale, die om half elf sloot. Daarvóór
werd men gewaarschuwd, doordat alles op halve
kracht ging, men kon dan de petroleumlampen
aansteken. Bij bijzondere gelegenheden bleef het
licht lang branden.
Dat er geen straatverlichting was, deerde niet,
omdat volgens het gevleugelde woord van een
wethouder van een geheel andere gemeente „de
nacht toch voor het ongedierte is".
Daarbij was er geen schrijfmachine, was er geen
telefoon.
Niet alles was er goed in die „goeie oude tijd"!
25