Zeeuws prenten
K
L. W. de Bree
M. P. de Bruin
RILLAND-BATH
Tussen de Schaar en de Appelzak zat een man het
water op te schrijven. Hij zat in een metalen huisje,
het grondvlak besloeg één vierkante meter. Voor
en achter waren raampjes, een zijkant was de
deur. Die stond open. De man zat op een bank,
aan zijn voeten een butagas-kacheltje, maar dat
brandde niet: de zon, zelfs die van 5 januari,
schonk voldoende warmte voor die ene vierkante
meter.
We zeiden goeie dag, ik vroeg: „Wat doet U hier
voor werk?"
Hij antwoordde: „Ik schrijf het water op."
Het modelboekje dat hij ons liet zien was van
het Belgische loodswezen. De man heette Jozef
van Nieuwenhove, in Antwerpen zal het wel Sjef
zijn. „Kijk", verduidelijkte hij, „elke tien minuten
lees ik van die peilschaal de waterhoogte af. Om
11.15 ben ik begonnen, toen kwam ik hier aan.
De stand was toen 2.04 N.A.P. Te 11.20 was het
water acht centimeter gevallen, ziet U: 1.96
N.A.P. Om half twaalf neem ik het weer op, en
zo verder, om de tien minuten."
Het was onder aan de zeedijk bij Bath. Links van
ons, onder de Brabantse wal, lag de Appelzak,
rechts, in de verte, de Schaar van Valkenisse.
Tussen het lichttorentje van Bath en Valkenisse
werd het verloop van de ebstroom gemeten, een
bezigheid die voor het loodswezen van belang is.
In Valkenisse ging het automatisch, zei Sjef. Met
een klokske, om de tien minuten de waterstand.
Maar hij deed het als van ouds, een blik met de
kijker op de peilschaal.
We liepen de dijk op. Daarachter lag de zuivere
rechthoek van Bath, met het kabouterkleine kerkje
van de Vrije Evangelische gemeente. De Bruin ont
dekte vrijwel direct de loop van de oude vesting
wallen in het landschap. Bath is namelijk een fort
geweest.
Op het eind van de achttiende eeuw eiste Jozef II
het lijkt een verhaal van Jozefs te worden
voor Antwerpen de vrije vaart op de Schelde.
„Neen", zei de Republiek en Jozef volhardde met
zijn ja. Het eindigde er mee dat de Schelde welis
waar gesloten bleef, maar dat de Republiek toch
de forten ontruimde die zij stroomopwaarts, in de
Oostenrijkse Nederlanden, bezet had gehouden:
Den Doel, Liefkenshoek, Lillo.
De bezetting van deze vestingplaatsjes werd over
gebracht naar Bath, vanwaar wij de vaart op de
Schelde nog altijd degelijk in het oog konden
houden.
Bath lijkt een beetje op een vervallen Frans dorp,
waar de bevolking is weggetrokken. Er staat een
schuurachtig gebouw met in de gevel het jaartal
1787. Dat was de kazerne. En er zijn enkele berg
plaatsen die in beter dagen tot officierswoning
gediend hebben. Met twee treetjes van hardsteen
het derde is gesloopt bereik je de deur.
Tussen het weinige oude staat iets meer nieuw
bouw, want Bath heeft het in 1944, tijdens de
strijd om de Kreekrakdam, zwaar te verduren ge
had. Jonge mensen blijven niet in Bath wonen, ze
emigreren naar Rilland of trekken nog verder de
wereld in. De Bathsenaren zijn weinig in getal.
De gemeenschap heeft geen school meer en zelfs
geen bakker.
Op de Scheldedijk staat het café Land- en Schelde-
zicht. Een treffend juiste, overigens weinig poë
tische naam. Het is prachtig daar. Nu de Schelde
al lang niet meer door Staatsen gegrendeld wordt,
glijdt het ene schip na het andere langs de rivier,
voorzichtig rondend de bochten in het stroombed.
De heer Blok, caféhouder, is er nog altijd niet op
uitgekeken en hij woont hier toch sinds 1917
„Die fabrieken, die schoorstenen daar? Chemische
bedrijven meneer, van Bayer. Al Duits-Ameiikaans
kapitaal, 't Is daar tegen Zandvliet aan, in België."
Er hangt in de gelagkamer een geschreven affiche,
die voor 7 januari een Groot Oranjefeest aankon
digt in het Dorpshuis te Rilland, ter viering van het
26