Gebruikte „pupers" te Wemeldinge omstreeks 1880 verkeerd geplaatst. Ook had men, wat overigens ook weer niet zo erg veel later uit de praktijk bleek, met een kleiner aantal pannen en Westelij ker geplaatst, meer oesterlarven kunnen vangen. Wat wist men toen echter van de larvenverplaat- sing tijdens het zwevende stadium? Minder in ieder geval dan van het optreden van bepaalde pieken bij het vrijkomen der larven uit de moeder oesters. Ook het omzetten der dakpannen op win- terrijen in de herfst was er aanvankelijk nog niet bij. Proeven met andere voorwerpen als collecteurs speelden in deze periode met een groot geloof in de toekomst verder een belangrijke rol. O.a. ge cementeerde plankjes, die met enige tussenruimte aan elkaar bevestigd waren (harmonica's) en aan ijzerdraden geregen gekalkte buisjes van gebak ken aarde. Deze zogenaamde aarden „pupers" zouden, nadat zij in 1879 en enkele jaren daarna (in ieder geval tot 1883) in groten getale waren gebruikt, plaatselijk bij het kinderspel betrokken raken. Deze „pupers" vonden de kinderen tegen de eeuwwisseling nog bij het zgn. „panhuus" te Wemeldinge (Stormezandpolder) en bij de buiten dijkse vloeiputten voor Stelhoeve, langs de zeedijk van Wemeldinge richting Kattendijke, waarvan thans bij laag water de restanten nog duidelijk zichtbaar zijn, en waarin deze buisjes ook moeten zijn „uitgespannen". Ongetwijfeld zijn de ijzerdraden met de buisjes, ook in raamwerk van ongeveer 130 cm in het vier kant bevestigd, gebruikt bij de experimenten van dr. F. L. de Leeuw, die zich op 17 juni 1879 officieel te Wemeldinge vestigde (26 jaar oud en komende van Anna Paulowna), daar de oestercultuur be dreef en op 1 september 1890 weer vertrok. De gevallen van natuurlijke broedval binnen de putten, die in de broedvalperiode niet voor de op slag van consumptieoesters werden gebruikt, moet mede de aanleiding tot deze experimenten zijn geweest. De proefnemingen vanwege het Zoölo gisch Station, door dr. P. P. C. Hoek e.a. in de putten van de heren Wagtho te Tholen in 1883 uitgevoerd, stonden hier eveneens mee in verband. Allengs wilde men namelijk de aanslag van het oesterbroed leren beheersen en ging daartoe wer ken met moederoesters in af te sluiten putten, zonder het water te verversen zodra de larven vrijkwamen. Men trachtte zo veel mogelijk waar nemingen te doen, die tot nadere precisering van de vereiste omstandigheden voor de ontwikkeling zouden kunnen leiden. Niet alleen gebruikte men bij deze put-experimen- ten gekalkte takkebossen en gekalkte dakpannen, maar ook houten latwerk, dat werd omspannen met zeer los geweven linnen, zodat compartimen ten ontstonden. Het linnen oppervlak werd deels besmeerd met kalkmassa, deels zuiver gehouden. De in 1870 ook gebruikte melkvaten waren kenne lijk niet meer voorhanden. Van het jaar 1883 is het bekend, dat door de van koude en regen vergezelde zomer, op de buiten de putten geplaatste dakpannen slechts drie tot acht broedjes per pan tot ontwikkeling kwamen. Dak pannen in enkele vloeiputten haalden echter nog 15 stuks, waarbij het duidelijk werd dat de tempe ratuur een rol speelde. Deze slechte klimatologi sche omstandigheden in de maanden juni, juli en begin augustus speelden overigens ook het onder zoek te Tholen parten. Alom was er een minimale broedval, zoals het slechts in het begin was waar genomen, vergelijkbaar ook met de 5 stuks per pan in 1965. Dat de voor het eerst in 1883 in het Dijkwater geplaatste pannen toen nog 20 broedjes vingen was een zeer gunstige uitzondering. Dit alles, terwijl in 1878 al enkele aanslagen van 100 tot 200 broedjes per pan waren verkregen, vooral ten westen van het Kanaal door Zuid-Beve land, en 40 stuks als een gemiddelde van alle on regelmatige uitkomsten kon worden aangenomen. De laatste vrije oestervisserij bepaalde zich in 1878 tot de Westerschelde, waar men langs de oevers van beneden Terneuzen tot aan zee nog een enkele oester kon vangen, tot de Grevelingen bij het Dijkwater en tot het westelijk deel der Oosterschelde voor de Plompe toren, beneden de Val van Zierikzee en bij Colijnsplaatnadat op 27 mei te Middelburg nog de verpachting van 24 percelen in de Zandkreek en op 12 juli te Bergen op Zoom de verpachting van 26 percelen in de Oosterschelde voor Wemeldinge, Gorishoek en Stavenisse zijn beslag had gekregen. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 7