In 1882 zijn er echter in de Westerschelde nog
maar sporadisch levende oesters te vinden. Alleen
in het Sloe werden in november bij laag water nog
goed ontwikkelde één- en tweejarige oesters aan
de steenglooiingen waargenomen. Wat de Ooster-
schelde betreft kwam deze vrije vergaring in de
jaren tachtig alleen nog onder Schouwen voor en
hield reeds in 1883 zich er nog maar één visser
mee bezig. De pachter van het Walcherse kanaal
(absoluut geen vergissing) maakte echter hetzelfde
jaar 100.000 oesters buit.
Oesters van vreemde herkomst
Al vroeg werd in het Zeeuwse gebied tevens ge
manipuleerd met andere dan Zeeuwse oesters,
waar het verslag van het Visscherijbestuur in 1882
een onwelwillend boekje over open doet. Het be
trof de „Franco-Dutch" oesters, d.w.z. Franse oes
ters, die op de Zuidhollandse banken werden uit
gezaaid en daar binnen het jaar een tamelijk goe
de kwaliteit kregen. Zij stonden bij de uitvoer naar
Engeland geboekt voor 40,per duizend. Om
verschillende redenen werden ze in een korte pe
riode voor de winter geruimd, hetgeen zo tijdens
het toen ook al belangrijkste deel van het ver
koopseizoen voor de Zeeuwse industrie een zeer
belangrijke concurrentie betekende.... „Eén der
gevaren verbonden aan den invoer van Fransche
oesters in het Scheldegebied, heeft zich dus reeds
geducht doen voelen, en mocht die industrie meer
uitbreiding verkrijgen (naar wij vernemen spreekt
men van het nemen van dergelijke proeven met
de nog veel slechtere Portugeesche oesters) dan
schijnt de vrees gewettigd, dat de Zeeuwsche oes
ter voor een groot gedeelte op de Engelsche markt
het veld zal moeten ruimen, ten ware de prijs on
geveer aan die van de Fransche oester gelijkge
steld worde".
De voornaamste Engelse oesterhandelaren waren
echter zelf min of meer mede-eigenaar van de
Franse- en later ook van de Portugese oesters op
deze banken en maakten zelf in het seizoen de
„Franco-Dutch" hoeveelheden nog wat groter, door
er enkele miljoenen oesters door te mengen, die
het Nederlandse water nooit gekend hadden! Zo
doende maakten zij procentsgewijze meer met de
Franse dan met de echte Zeeuwse oesters. Een
nogal doorzichtige veredelingstransactie van bui
tenlanders op onze bodem, die eigenlijk alleen
verdragen kan worden, ais dit het eigen bedrijf
en de eigen handel geen afbreuk doet. Zeker hier,
waar het zo'n gevoelig kwaliteitsprodukt betreft
en men vanwege de arbeidsintensieve werkmetho
de geen prijs kan aanvaarden, die lager ligt dan
het reeds in de jaren vóór het op de markt bren
gen der oesters aan de werknemers uitbetaalde
loon.
Cultuur in galop
En daar zouden we het wat betreft deze situatie
schets bij kunnen laten, als we niet bij een soort
van explosie waren aangeland, die eigenlijk een
geheel nieuw element in het spel bracht. Namelijk,
de mogelijkheid van zeer grote broedvallen, die
de experimenteerlust bekoelde, de speculatie, de
enorme winsten en enorme verliezen echter tot ge
volg hadden.
In 1884 ging alles overal goed. Een grote en lang
durige broedval vond plaats, zelfs het zwembassin
te Bergen op Zoom was rijk voorzien van oester-
broed. Tengevolge van het gunstige seizoen bleef
men pannen leggen tot in augustus toe, 22 miljoen
in totaal. In juni en juli ving men een veertigtal
broedjes per pan, maar in augustus geregeld 100
tot 200 en zelfs meer dan het dubbele ervan. De
laatsten bleven het eerste jaar natuurlijk wel klein
en gingen ook voor een groot deel weer verloren,
maar ze waren er toch maar. Op de uitgezaaide
schelpen zat broedje aan broedje. Welk een ver
schil met het onderzoekingsjaar 1883, de slechte
zomer tijdens het verblijf van dr. Hoek te Tholen!
Op vele plaatsen werden nieuwe vriendschappen
met het water gesloten. Ook in Zierikzee, waar
men in de periode van 1818-1836 nog een mislukte
poging had ondernomen, om door middel van de
zeevisserij iets van de oude welvaart terug te laten
keren, werd zelfs de oude geest weer wakker.
Reeds had in 1883 het gemeentebestuur de voor
oevers van de Schelde in gebruik gegeven om pan
nen uit te zetten, waardoor er toen 80.000 stuks
geplaatst konden worden. In 1884 kreeg de oester
handelaar Wouter van de Berg te Bruinisse ver
gunning van de Zierikzeese raad tot het maken
van een oesterput aan „De Val", op basis van een
10-jarig contract.
Een jaar later zien we echter al, dat de door Van
de Berg gepachte gronden en de inmiddels ge
maakte oesterput worden ingebracht in de dan
nieuw opgerichte Naamloze Vennootschap Zierik-
zeesche Oestermaatschappij, die o.a. in 1886 het
recht werd verschaft oesterbroed te vergaren in de
Nieuwe Haven, van het havenhoofd tot 't Luitje.
Men legde zich vooral toe op de export naar
Engeland en gedurende de eerste jaren waren er
soms 30 man tegelijk in dienst.
Westerschelde doet ook mee
Alles ging niet alleen goed in 1884, maar ook in
1885 was de situatie exceptioneel. Toen gingen
30 miljoen pannen te water, niet uitsluitend in de
Oosterschelde, maar ook in de Westerschelde. Op
de Westerschelde was namelijk het zoutgehalte
sinds april 1883 niet bijzonder laag geweest. Te
Terneuzen waren met behulp van areometers de
geregelde zoutgehaltemetingen juist begonnen, en
had het soortelijk gewicht van het water in die pe
riode geschommeld tussen de 1,015 en 1,024, het
geen in saliniteitswaarden uitgedrukt neerkwam
op respectievelijk 19,5 en 31,5°/oo.
In 1884 had men reeds een vijftigtal pannen op
de berm van de dijk der Nieuw-Neuzenpolder ge
legd, welke 10 tot 20 broedjes per stuk opleverden.
Trouwens langs de gehele Westerschelde van Ter-
neuzen tot aan zee was toen weer aanslag aan de
dijkvoeten gevonden en natuurlijk ook in het Sloe.
Juist boven Terneuzen had men een paar jaar
tevoren een oesterput aangelegd voor Franse
oesters, maar de resultaten waren nog niet anders
dan bedroevend geweest. Voornamelijk moet dit
aan het periodiek te lage zoutgehalte van het
8