in het middaguur. Allemaal brave kleurenprentjes; maar dan twee boeiende zwart-witopnamen van de visser, een met zuidwester, de andere met een mooi-weerpet. „Ja, hij is zo jong niet meer, tweeënzestig. Hij is de laatste op Brouwershaven die nog garnalen vist, na hem is het gedaan. Vier geslachten hebben de De Nooijers hier gewerkt. Ze komen van Arne- muiden, dat hebt U zeker al begrepen. D'r waren er vroeger meer hoor, garnalenvissers. Alhoewel, ze hadden meer van strandjutters, die ook nog wel eens een net uitwierpen. Nee, dan waren de vissers van Ouddorp op Goeree van een ander slag. Echte vissers." De Bruin kondigt een impertinente vraag aan. „Mag gerust hoor. Of 't opbrengt zeker? Ja, er zit een boterham in; maar 't is een ongeregeld leven en zwaar. Je zou het met eigen volk moeten doen, je krijgt er geen mensen meer voor." Na een ogenblik voegt zij er aan toe, schijnbaar on logisch: „We hebben nóg een dochter, die is ge trouwd. Ze woont in Zierikzee. En onze jongste gaat volgende week naar Rotterdam, in opleiding voor verpleegster." „Alles wat jong is trekt hier weg", zegt het meisje. De moeder vult aan: „Alleen de ouwetjes blijven over." Van de familie De Nooijer naar de firma C. Jan sen, garnalenexporteurs. De Jansens bewonen een royaal oud huis aan de Zuidzijde van de Haven. Zij hebben tussen gang en huiskamer een rechthoek uit de muur laten kappen en daarin een zeewateraquarium geplaatst. Palinkjes glijden sierlijk staartzwaaiend door het water, krabben schuiven tastend langs de bodem. De heer Jansen excuseert zich, hij moet nog een zaak afhandelen. Mevrouw ontvangt ons en kon digt de komst aan van twee oude Brouwenaars die uit herinneringen van driekwart eeuw kunnen putten. Even later verschijnen ze, een smid in ruste, zes entachtig jaar oud en zijn vriend van de lagere school die op het land gewerkt, maar ook op een vissersboot gevaren heeft. Wanneer dan kort daarop de heer Jansen zich bij het gezelschap voegt, ontstaat een algemene con versatie die alleen een uiterst bekwaam notulist zou kunnen vastleggen. De smid vraagt of we voor de smederij de hoef ijzers niet hebben zien hangen die hij een jaar of tien geleden nog gesmeed heeft. Hij zou het nog wel eens willen proberen! In het begin van zijn loopbaan hadden de boeren een abonnement voor het beslaan van paarden, maar daar heeft hij een eind aan gemaakt, dat leverde te weinig op- De visser-landarbeider vertelt van zijn vier, vijf jaren als varensgezel. Hij bevestigt wat we van mevrouw De Nooijer al vernamen: het was in Brou naar verhouding veel jutten en weinig vissen; en in het najaar bieten varen. Hij stamde uit een gezin van landarbeiders. De ongeregelde vaartijden klopten zo weinig met het leefpatroon thuis, dat hij de boot verliet en naar het land terugkeerde. In zijn jonge jaren heeft hij Standerdmolen, omgewaaid 28 december 1945 Oude Standermolen, Brouwershaven 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 20